Nummer 25/47643/SJA
Betreft [verzoeker]
Datum 11 april 2025
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van
[verzoeker], geboren op […] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hartelborgt te Spijkenisse (hierna: de directeur) heeft op 9 april 2025 beslist dat verzoeker wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 51d, aanhef en onder a, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) (hierna: a‑dwangbehandeling), voor maximaal drie maanden.
Verzoekers raadsman, mr. A.J.M. Mohrmann, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het beroepschrift.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing om bij verzoeker a-dwangbehandeling toe te passen in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Daarover overweegt de voorzitter als volgt.
Standpunt van verzoeker
Verzoeker vindt dat er geen sprake is van een stoornis. Een overplaatsing naar de observatieafdeling (ForCa) moet nog plaatsvinden, dus de diagnose van een psychotische stoornis is prematuur. Er is ook geen sprake van een (acuut) gevaar dat alleen door middel van dwangbehandeling binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. De beslissing is volgens hem onvoldoende gemotiveerd, omdat er slechts aanwijzingen zijn dat de agressie voortvloeit uit een stoornis. Verzoeker vindt dat er met minder vergaande middelen kan worden volstaan en dat dwangbehandeling niet doelmatig is. Ook maakt hij zich zorgen over bijwerkingen van de medicatie.
Stoornis en gevaar
Uit het dossier, waaronder verzoekers behandelingsplan (waaronder het ‘Voortgezet FOBA crisisplan’), de verklaringen van de behandelend psychiater en een psychiater die niet bij de behandeling van verzoeker betrokken was (de onafhankelijk psychiater), blijkt dat verzoeker is gediagnosticeerd met een ongespecificeerde schizofreniespectrumstoornis. Er is sprake van voortdurende extreme achterdocht, het horen van stemmen en hij krijgt opdrachten van een ‘hogere macht’. Hij is oninvoelbaar en zijn contacten zijn beladen met agressie, waarbij de bron van agressie lijkt te liggen in de paranoïde, maar ook in chaotische, onnavolgbare agressieve psychotische belevingen. Dit heeft geleid tot mutilatie van dieren en van zichzelf. Enkele psychotische kenmerken die worden gezien zijn: onderzoekend/starend aankijken, in zichzelf praten, waanideeën en hallucinaties, achterdocht, bizarre uitspraken, oninvoelbare emoties en motorische onrust/herhalend vreemd gedrag.
Er wordt een gevaar gezien dat verzoeker maatschappelijk te gronde gaat. Dit komt omdat zijn ontwikkeling op dit moment volledig stagneert en hij in de psychose blijft. Ook is er een gevaar dat hij zich van het leven zal beroven of zichzelf ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen. Verder is er een gevaar voor anderen, vanwege de bij hem aanwezige agressie.
De voorzitter heeft verzoekers standpunt gelezen, maar gelet op de (samengevatte) informatie hierboven is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker vanuit zijn stoornis gevaar veroorzaakt. Het is ook voldoende aannemelijk dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis verzoeker doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen (artikel 51e, eerste lid, in samenhang met artikel 51d, aanhef en onder a, van de Bjj).
Proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid
In het dossier leest de voorzitter verder dat dagelijks is geprobeerd om verzoeker te motiveren om orale antipsychotische medicatie in te nemen. Hij weigert dit echter stelselmatig, terwijl duidelijk is dat zijn toestandsbeeld niet verbetert zolang hij niet wordt behandeld door middel van medicatie. Er wordt ook gezien dat verzoeker geen ziektebesef heeft. Eerder heeft hij antipsychotische medicatie gekregen (de voorzitter begrijpt: in het kader van een GGZ-behandeling in april 2024) en dat had een positief effect op zijn toestandsbeeld.
Het toepassen van dwangbehandeling is voor verzoeker erg ingrijpend. Ook zijn (eventuele) bijwerkingen van medicatie uiterst vervelend. Tegelijkertijd zijn de aanwezige problematiek en de zorgen om verzoeker heel ernstig. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoet de beslissing om bij verzoeker a-dwangbehandeling toe te passen, gelet op het voorgaande, aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.
De bestreden beslissing kan dan ook niet worden aangemerkt als zodanig onredelijk of onbillijk dat er een spoedeisend belang is om de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan te schorsen. De voorzitter zal het verzoek daarom afwijzen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is op 11 april 2025 gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, voorzitter, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter