1. AANVRAAG
1.1. Onderwerp
Het project behelst een pilot voor het buitendijks plaatsen van een vijftal lange rijshouten dammen in het zuidoostelijke deel van de Eems-Dollard in het noordoostelijke van de Waddenzee. De dammen komen loodrecht op de kant te staan en creëren zo een viertal vakken, waarvan de drie noordelijk vakken van gelijk formaat zijn (400 meter breed) en het meest zuidelijke vak van aanzienlijk groter formaat. In de drie zuidelijke vakken komen enkele rijshouten halve maan-structuren van 100 – 150 meter in lengte. Het doel van de pilot is het laten sedimenteren van slib ten behoeve van het verbeteren van de ecologische kwaliteit in het Eems-Dollard estuarium.
De werkzaamheden worden uitgevoerd in zeven maanden, van mei tot en met november 2025. De werkzaamheden vinden plaats buiten de periode van aanwezige kwetsbare soorten. Om deze reden beginnen de werkzaamheden aan de zuidkant van het plangebied en worden deze voortgezet vanaf de noordkant vanaf september.
De voorgenomen activiteiten zijn in meer detail beschreven in de aangeleverde aangevulde Passende Beoordeling (hierna: PB, bijlage 1).
1.2. Bevoegdheid
Er is sprake van een Natura 2000-activiteit van nationaal belang. Op basis van art. 5.11, lid 1, sub g van de Omgevingswet en artikel 4.12, lid 2, sub k, onder 1 luidend: een activiteit die geheel of grotendeels plaatsvindt in het grensgebied, bedoeld in artikel 1 van de op 14 mei 1962 te Bennekom tot stand gekomen aanvullende Overeenkomst bij het Eems-Dollardverdrag (Trb. 1962, nr. 54) van het Omgevingsbesluit (OB) ben ik bevoegd om te beslissen op uw vergunningaanvraag.
De exacte wetsteksten zijn te raadplegen op www.overheid.nl onder 'wet- en regelgeving'.
1.3. Vergunningplicht
De aangevraagde activiteiten kunnen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Waddenzee, significante gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied. Daarom geldt een vergunningplicht van art 5.1, lid 1, sub e. Omgevingswet.
1.4. Beoordeling van Natura 2000-activiteiten
1.4.1. Activiteit met mogelijk significante gevolgen
De activiteiten waarvoor een vergunning wordt aangevraagd, betreffen een activiteit in de zin van art 5.1, lid 1, sub e Omgevingswet, omdat zij, afzonderlijk of in cumulatie met andere plannen of activiteiten, kunnen leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van een of meerdere Natura 2000-gebieden.
1.4.2. Passende beoordeling
Conform artikel 8.74b Besluit Kwaliteit Leefomgeving geldt dat uit een PB in de zin van artikel 16.53c van de Omgevingswet moet blijken dat de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet worden aangetast door de activiteit, afzonderlijk of in cumulatie met andere activiteiten, tenzij sprake is van toepassing van een ADC-toets. De PB moet rekening houden met de instandhoudingsdoelstellingen van de Waddenzee. De PB biedt de grondslag voor de vaststelling van de aard en omvang van de gevolgen of de cumulatieve gevolgen en de manier waarop in mitigatie van die gevolgen is voorzien. De met de aanvraag meegezonden PB toetst de effecten aan de instandhoudingdoelstellingen uit het aanwijzingsbesluit van het betrokken Natura 2000-gebied.
1.5 Beleid
1.5.1 Verlengd Natura 2000-beheerplan Waddenzee 2022-2028
In het verlengde Natura 2000-beheerplan Waddenzee is het navolgende over deze activiteiten opgenomen:
[…] 3.1 Kernopgaven voor de Waddenzee
Kernopgave:
Opgave landschappelijke samenhang en interne compleetheid (Noordzee, Waddenzee en Delta).
Nadere beschrijving opgave:
Behoud of herstel ruimtelijke samenhang diep water, kreken, geulen, ondiep water, platen, kwelders of schorren, stranden en bijbehorende sedimentatie- en erosieprocessen. Behoud openheid, rust en donkerte. Voor vogels betekent dit voldoende rust en ruimte om te foerageren en voldoende rustige hoogwatervlucht-plaatsen op korte afstand van foerageergebieden in het intergetijdengebied.
[…] Verzachting randen Waddenzee
Langs de grens van de Waddenzee is op locaties zonder kwelders een sterke scheiding aanwezig tussen de harde dijk en het waddenecosysteem. Verzachting van de zone rond de zeewering (door middel van meer geleidelijke zoet-zoutovergangen, brede oeverzones, brakwatergebieden en dergelijke) versterkt het natuurlijke karakter van het gebied en draagt bij aan het behoud of herstel van Natura 2000-doelen of het ecosysteem als geheel. Door middel van nadere analyse en zo nodig met pilots wordt gekeken waar en hoe verzachting van de overgangen een toegevoegde ecologische waarde biedt en waar projecten kunnen worden uitgevoerd. Door combinatie met het invullen van mogelijk ontbrekende schakels in het netwerk van broedlocaties en hoogwatervluchtplaatsen in de Waddenzee is de kansrijkheid van dit soort projecten groter. Zie hiervoor de verkenning van Vogelbescherming Nederland (Lit. 1). Deze verkenning richtte zich zowel op bestaande locaties als op nieuwe, potentieel geschikt te maken gebieden. Zie voor een aantal voorbeelden onder andere 'Kansenkaart Natuurwaarden Randen van het Wad' (Lit. 64) van het programma Naar een Rijke Waddenzee. De uitwerking van het onderdeel ontwikkeling dynamisch kwelderbeheer uit deze verkenning is meegenomen in paragraaf 6.2 als nieuwe beheermaatregel (herstel kwaliteit kweldervegetatie).
[…] Monitoring en onderzoeksactiviteiten:
projectgericht en niet-regulier
Binnen het waddengebied vindt naast de terugkerende monitoring- en onderzoeksactiviteiten ook monitoring en onderzoek plaats dat projectgericht of specifiek (soms wetenschappelijk) is en dus niet-regulier. Deze niet-reguliere monitoring- en onderzoeksactiviteiten kunnen verstoring van verschillende beschermde soorten of habitattypen (bodemverstoring) tot gevolg hebben. Deze activiteit is vergunningplichtig. Er is geen apart toetsingskader hiervoor in dit beheerplan opgenomen. Het is aan het bevoegd gezag of, en zo ja, hoe deze activiteit wordt vergund.
1.5.2 Supplement Natura 2000-beheerplan Eems-Dollard
(ontwerpbeheerplan 2024-2030)
In het Natura 2000-beheerplan Eems-Dollard is het navolgende over deze activiteiten opgenomen:
[…] Pilot Buitendijkse sedimentatie, tevens PAGW-project (in voorbereiding, 2023-2027):
plaatsen van structuren in het buitendijkse gebied van de Dollard om slib in te vangen. Dit project heeft een potentieel positief effect voor de kwaliteit van habitattype H1130 door vastlegging van slib en daardoor verbetering van de waterkwaliteit. Echter heeft het een potentieel negatief effect op de oppervlakte van habitattype H1130 door de afname van areaal. Op basis van modelmatige onderbouwing zal dit potentiële negatieve effect echter naar verwachting pas bij opschaling optreden; óf en in welke mate de modelmatige onderbouwing klopt, moet blijken door een monitoringsprogramma dat gedurende 10 jaar het model zal gaan ijken. Het netto-effect op de oppervlakte habitattype H1130 wordt mogelijkerwijs na opschaling ingeschat als negatief. Het project heeft een potentieel positief effect op het areaal en de kwaliteit van habitattypen H1310A en H1320 door bijdrage aan de ontwikkeling van primaire pioniervegetatie.
1.5.3 Besluit beperking toegankelijkheid natuurgebieden ex art. 20 Nbwet Natura 2000-gebied Waddenzee en Noordzeekustzone
[…] Artikel 4
Voor de binnen het Natura-2000 gebied 'Waddenzee' gelegen gebieden 'Mokbaai, Schorren Balgzand, Normerven, Griend, Posthuiswad, Schorren van de Eendracht, Strandhaak de Cocksdorp, Punt van Reide, Holwerd Oost, Oerd/Hon, Het Rif, Kwelder Schiermonnikoog' gelden toegangsbeperkingen:
Deze gebieden zijn van belang voor de bescherming van broedvogels en trekvogels en gelden als broedplaats c.q. hoogwatervluchtplaats. Rust in deze gebieden is van cruciaal belang. De toegangsbeperkingen gelden gedurende het gehele jaar, behoudens de navolgende uitzonderingen:
Voor het gebied Holwerd-Oost geldt de toegangsbeperking van 1 april tot 15 augustus;
Voor het gebied Oerd/Hon geldt de toegangsbeperking van 15 maart tot 15 september;
Voor het gebied Het Rif geldt een toegangsbeperking van 15 mei tot 1 augustus;
Voor het gebied Kwelder van Schiermonnikoog geldt dat de toegang van 15 april tot 15 juli wordt beperkt.
1.5.4 Participatie
Bij de aanvraag is aangegeven of burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de voorbereiding van de aanvraag zijn betrokken. Namelijk:
Bij de start van een m.e.r.-procedure wordt een kennisgeving gepubliceerd over het voornemen en de participatie. Conform paragrafen 1.4 en 1.7 van het m.e.r.-proces zijn hierbij verschillende partijen betrokken, zoals overheden, bewoners, bedrijven en belangengroepen, zodat zij kunnen meedenken over de besluitvorming.
De pilot Buitendijkse Slibsedimentatie maakt deel uit van het programma ED2050, dat wordt gecoördineerd door een stuurgroep. In deze stuurgroep zijn rijks- en regionale overheden, natuur- en milieuorganisaties en het bedrijfsleven vertegenwoordigd. Daarnaast werkt de stuurgroep samen met stakeholders, waaronder particulieren, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Deze samenwerking is georganiseerd in verschillende werkgroepen: een expertgroep, een omgevingsgroep en een klankbordgroep.
Tot slot is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (UOV) volgens de Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.4, is toegepast op de Startbeslissing en Notitie Reikwijdte en Detailniveau van 15 mei tot en met 25 juni 2020.
Ten aanzien van onderhavige besluitvorming heeft voorts niet nogmaals participatie plaatsgevonden.
2. BEOORDELING
2.1 Afbakening
Gebied
De beoogde activiteit vindt plaats in het Natura 2000-gebied Waddenzee, meer specifiek in de (zuid)westhoek van de Dollard ten zuiden van de Punt van Reide en ter hoogte van Polder Breebaart.
Gevolgen
Voor de beoordeling van de gevolgen inventariseert de PB welke in redelijkheid denkbare typen gevolgen kunnen optreden. Het betreft:
-
Storingsfactoren die onder het type 'ruimtelijke invloeden' vallen zijn oppervlakteverlies en versnippering van leefgebied;
-
Storingsfactoren die onder het type 'chemische invloeden' vallen zijn verzuring, vermesting, verzoeting, verzilting en verontreiniging;
-
Storingsfactoren die onder het type 'fysische invloeden' vallen zijn verdroging, vernatting, verandering stroomsnelheid, verandering overstromingsfrequentie en verandering dynamiek substraat;
-
Storingsfactoren die onder het type 'mechanische invloeden' vallen zijn verstoring door geluid, door licht, door trilling, door beweging/optiek of door luchtwerveling, betreding, golfslag;
-
Storingsfactoren die onder het type 'menselijke invloeden' vallen zijn verandering in populatiedynamiek en (bewuste) verandering in soortensamenstelling.
Natuurwaarden
De natuurwaarden die door de genoemde gevolgen beïnvloed zouden kunnen worden zijn:
-
Oppervlakteverlies van habitattype Estuaria (H1130);
-
Verstoring van gewone zeehonden;
-
Verstoring van broed- en niet-broedvogels;
-
Stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats in Natura 2000-gebied Waddenzee en andere nabijgelegen Natura 2000-gebieden als gevolg van aanlegfase (hoofdstuk 2.3).
De mogelijk significant negatieve effecten op de overige beschermde natuurwaarden en de relevante instandhoudingsdoelstellingen worden in de PB uitgesloten. Deze staan vermeld op www.natura2000.nl.
Conclusie afbakening
Ik ben van oordeel dat de afbakening van het gebied en de inventarisatie van mogelijke gevolgen van de activiteit op de natuurwaarden in de PB op een juiste wijze hebben plaatsgevonden.
2.2 Mogelijke effecten en mitigatie
Hieronder volgt mijn beoordeling van de effectenanalyse zoals die is neergelegd in de bij de aanvraag gevoegde PB (bijlage 1).
2.2.1 Oppervlakteverlies habitattype H1130 Estuaria
Ik onderschrijf de conclusies in de PB; een significant negatief effect is uit te sluiten in de aanlegfase en gebruiksfase onder voorschriften.
Aanlegfase
Het aanleggen van de rijshoutendammen heeft een tijdelijke negatief effect op het habitattype H1130 vanwege betreding van het wad op de aanwezige kwelders. De werkzaamheden worden echter zoveel mogelijk met hoogwater uitgevoerd vanaf een varend ponton. Wanneer dit niet kan vanwege weers- of veiligheidsomstandigheden dan zal betreding beperkt worden tot dezelfde routes. Dit wordt ter plekke en ten tijden van de uitvoering beoordeelt door een ecoloog.
Dit heb ik opgenomen als voorschrift 14.
Gebruiksfase
Ingeval het pilotproject van het buitendijks invangen van slib door versterkte sedimentatie vanwege de te plaatsen rijshoutendammen succesvol is, dan is de verwachting dat het habitattype H1130 aan areaal zal inleveren ten gunste van habitattype H1330A (schorren en zilte graslanden, buitendijks). Dit is in beginsel niet toegestaan, omdat in het Natura 2000 Aanwijzingsbesluit voor het habitat H1130 Estuaria voor Eems-Dollard een doelstelling 'behoud van oppervlakte' is geformuleerd.
Een nadere historische analyse van de ontwikkeling van het kwelderareaal door natuurlijke dynamiek laat echter zien dat het areaal H1130 sinds de aanwijzing van de Waddenzee als Habitatrichtlijngebied in 2008 is toegenomen ten koste van H1330A. De afname van H133A bedraagt circa 116 hectare.
In de voorgelegde analyses wordt de mogelijke aangroei van kwelderareaal (H1330A), en afname van H1130, geschat op circa 3 hectare in de komende 10 jaar. De omzetting van H1130 naar H1330A is geleidelijk en valt ruimschoots binnen de natuurlijk fluctuatie van kweldervorming en -afslag. Een uitgebreide analyse is opgenomen in paragraaf 6.1 van de PB. Derhalve is geconcludeerd dat significant, negatieve effecten zijn uitgesloten.
2.2.2 Gewone zeehond
Ik onderschrijf de conclusies in de PB; een significant negatief effect op de Gewone zeehond is uit te sluiten in de aanlegfase en gebruiksfase met inachtneming van voorschriften 14 en 15.
Aanlegfase
Bij de aanleg van rijshoutendammen kan verstoring van zeehonden optreden, vooral in de buurt van hun rustplaatsen. Dit risico is het grootst tijdens laagwater, wanneer zeehonden op wadplaten liggen om te rusten, hun jongen te zogen of te verharen. In deze periode zijn ze kwetsbaarder omdat ze minder mobiel zijn en hun jongen bij zich hebben. Verstoring kan het hele jaar door voorkomen, maar de meest gevoelige periode voor gewone zeehonden en hun pups loopt van half mei tot eind augustus.
Om verstoring in deze kwetsbare periode te voorkomen, is een specifiek gebied (zie PB, bijlage 1; figuur 6-4) aangewezen als TBB-gebied op basis van artikel 2.45 van de Omgevingswet. In dit gebied geldt een toegangsbeperking van 15 mei tot en met 31 augustus.
De verstoring door de aanlegwerkzaamheden heeft twee hoofdoorzaken: geluid en visuele prikkels. Geluidsverstoring kan optreden door het gebruik van een hydraulisch trilblok, maar omdat de werkzaamheden bij laagwater plaatsvinden, verspreidt het geluid zich niet onder water. Bovendien dempt de bodem het geluid.
Visuele verstoring bij dit soort werkzaamheden is nog niet eerder beoordeeld. Op basis van bestaande inzichten wordt aangenomen dat:
-
De verstoringsafstand bij het aanvoeren van materieel vergelijkbaar is met die van gemotoriseerde recreatievoertuigen (1200 meter).
-
De verstoringsafstand door de aanwezigheid van werklui vergelijkbaar is met die van mensen die over een drooggevallen plaat naderen (800 meter).
Voor de aanlegwerkzaamheden wordt uit voorzorg een bufferzone van 1200 meter gehanteerd. Dit betekent dat er in de kwetsbare periode van 15 mei tot en met 31 augustus geen werkzaamheden in deze zone plaatsvinden. De werkzaamheden zullen daarom beginnen in het zuiderlijke deel van het projectgebied (zie PB figuur 2-7). Hierdoor worden significant negatieve effecten op zeehonden voorkomen.
Gebruiksfase
Zeehonden geven de voorkeur aan rustplaatsen dicht bij geulen, maar worden soms ook verder daarvandaan waargenomen. De aanleg van rijshoutendammen zou daarom een verstorend effect kunnen hebben op zeehonden.
Uit zeehondentellingen van SOVON in oktober en november van 2022 en 2023 blijkt echter dat er nauwelijks zeehonden aanwezig zijn op de locaties waar de rijshoutendammen gepland zijn. Bovendien blijken zeehonden weinig gevoelig voor door de mens gemaakte constructies, zolang er geen sprake is van fysieke verstoring.
Als de rijshoutendammen daadwerkelijk bijdragen aan kwelderontwikkeling, zal dit nauwelijks effect hebben op de beschikbare ligplaatsen voor zeehonden. Dit komt doordat:
-
Zeehonden in de huidige situatie nauwelijks gebruik maken van dit gebied.
-
Zeehonden ook op de kwelders kunnen rusten.
-
Het pilotgebied relatief klein is (ongeveer 1 km²) en minder dan de helft daarvan overlapt met mogelijke ligplaatsen van zeehonden.
-
Zeehonden in een groot deel van de Dollard (meer dan 30 km²) rustplaatsen hebben.
-
De totale oppervlakte van het pilotgebied in relatie tot dat van de Dollard (100 km2), de Eems-Dollard (482 km2) en het Nederlands deel van de Waddenzee (2.400 km2) zeer gering is.
Gezien deze factoren is er geen sprake van een substantieel verlies van leefgebied voor zeehonden en de mogelijke ontwikkeling van kwelders in het pilotgebied leidt daarom niet tot significant negatieve effecten voor de zeehond.
2.2.3 Broedvogels
Ik onderschrijf de conclusies in de PB; een significant negatief effect op broedvogels is uit te sluiten in de aanlegfase en gebruiksfase met inachtneming van voorschriften 14 t/m 18.
Aanlegfase
In de Punt van Reide, Polder Breebaart en de Dollardkwelders broeden veel vogels. De kwelders nabij het projectgebied worden echter nauwelijks als broedgebied gebruikt. Tellingen uit de periode november 2020 - oktober 2021 en november 2022 - oktober 2023 tonen slechts vier broedgevallen van scholeksters en één territorium van een graspieper in 2023.
Tijdens de uitvoeringsfase kunnen broedvogels, waaronder Graspieper en Scholekster, worden verstoord, met name als er vanaf de kust wordt gewerkt. Om dit te voorkomen, worden de werkzaamheden aan de lange dammen die grenzen aan de kwelderrand stilgelegd tijdens de belangrijkste broedperiode (15 maart - 15 mei). Tijdens deze broedperiode zal daarom enkel gewerkt worden aan de constructie van de halve manen op en vanaf het wad. Dit heb ik opgenomen als voorschrift 17.
Buiten deze periode zijn jonge vogels mobieler en kunnen ze tijdelijk uitwijken naar andere locaties binnen hun leefgebied in het Eems-Dollardgebied.
Indien er een buitendijks depot op de kwelder wordt ingericht, moet dit vóór de start van het broedseizoen (vóór 15 maart) gebeuren om verstoring te voorkomen. Dit heb ik opgenomen als voorschrift 16.
Gebruiksfase (korte termijn)
Het is mogelijk dat het gebied wordt gebruikt als foerageergebied door broedvogels van de nabijgelegen Punt van Reide of Polder Breebaart. Echter, een recente analyse van bodemfaunagegevens (NIOZ SIBES dataset 2023) toont aan dat de voedselkwaliteit in het pilotgebied zeer laag is. Hierdoor is de waarde van de huidige kwelder als foerageergebied beperkt. Derhalve is er geen sprake van direct ruimtebeslag voor broedvogels en geen negatief effect op hun voedselvoorziening.
Conclusie
Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor broedvogels worden uitgesloten wanneer de werkzaamheden vanaf zee worden uitgevoerd.
Indien werkzaamheden vanaf land plaatsvinden, blijft het risico op significante effecten eveneens uitgesloten, mits de werkzaamheden aan de lange rijshoutendammen buiten de nestpiek (15 maart - 15 mei) worden uitgevoerd. Om te borgen dat de werkzaamheden buiten de broedperiode worden uitgevoerd heb ik dit opgenomen als voorschrift 17.
2.2.4 Niet-broedvogels
Ik onderschrijf de conclusies in de PB; een significant negatief effect op niet-broedvogels is uit te sluiten in de aanlegfase en gebruiksfase onder voorschriften 14 t/m 18.
Aanlegfase
In de PB is aangetoond dat de waarde van het pilotgebied in de voedselvoorziening van de aanwezige bodemdieretende niet-broedvogels van relatief geringe kwaliteit is. In nabijgelegen vergelijkbare habitats in de Waddenzee of op Hond-Paap is de kwaliteit van het bodemfauna voor de voedselvoorziening tien en, respectievelijk, vier keer hoger. Daarom is voor deze soorten, gezien vanuit de foerageerfunctie van het gebied, een significant negatief effect uitgesloten.
Het dieet van de Zwarte Ruiter bestaat voor een groot deel uit de, in hoge dichtheden, aanwezige slijkgarnalen. De gevolgen van de activiteit op de voedselvoorziening van de Zwarte Ruiter worden daarom hieronder uiteengezet.
De PB stelt dat voor niet-broedvogels die niet of nauwelijks in het pilotgebied voorkomen, negatieve effecten van de aanlegwerkzaamheden op voorhand kunnen worden uitgesloten.
Voor soorten die in zeer lage aantallen aanwezig zijn, waarbij deze aantallen slechts een klein deel uitmaken van zowel de totale populatie in de Dollard als de doelaantallen voor de Waddenzee, worden significant negatieve effecten eveneens uitgesloten. Dit geldt des te meer wanneer de betreffende soorten landelijk in een gunstige staat van instandhouding verkeren en een positieve populatietrend laten zien (zie PB tabel 6-1).
De PB stelt ook dat uit tellingen blijkt dat van alle aangewezen niet-broedvogelsoorten alleen voor Zwarte Ruiter en de Kluut significant negatieve effecten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten. De effectenbeoordeling voor deze soorten word hieronder nader onderzocht.
Zwarte Ruiter
Uit de PB blijkt dat de Zwarte Ruiter voorkomt in het pilotgebied, maar in lagere aantallen dan in de omliggende gebieden. De landelijke staat van instandhouding van de soort is zeer ongunstig en de populatie in de Waddenzee vertoont een negatieve trend.
Tellingen van Zwarte Ruiters laten twee duidelijke pieken eind april en juni zien. De soort is vooral aanwezig tijdens de vogeltrek:
-
Voorjaarstrek: piek tussen eind april en eind mei.
-
Najaarstrek: begint soms al half juni en duurt tot september.
-
Juni - augustus: de meeste Zwarte Ruiters verblijven in Nederland.
Om verstoring tijdens de aanleg van de rijshoutendammen te beperken, wordt tussen juni en augustus in een deel van het pilotgebied niet gewerkt. Hierdoor blijft er voldoende ruimte over voor Zwarte Ruiters om te foerageren, dit geldt eveneens voor de gebruiksfase. Buiten deze periode is er voldoende alternatief foerageergebied beschikbaar, zoals Polder Breebaart, Punt van Reide en buitendijkse wadplaten.
Daarnaast wordt aanbevolen om dezelfde bufferzone te hanteren als voor de zeehonden. Dit betekent dat in het noordelijk deel van het pilotgebied geen werkzaamheden plaatsvinden tussen 15 mei en 31 augustus. In het zuidelijk deel kan in deze periode wél worden gewerkt. Om dit te borgen heb ik dit opgenomen als voorschrift 15.
Dankzij deze mitigerende maatregelen voor niet-broedvogel de Zwarte Ruiter kunnen significant negatieve effecten diens instandhoudingsdoel worden uitgesloten.
Kluut
Uit de PB blijkt dat in het pilotgebied relatief veel kluten zijn waargenomen in vergelijking met de directe omgeving. De landelijke staat van instandhouding van de soort is matig ongunstig, en de populatie in de Waddenzee vertoont een negatieve trend. De kluut is in het Natura 2000-gebied Waddenzee aangewezen als broedvogel én niet-broedvogel.
Tellingen laten twee pieken zien in het seizoensmaximum:
-
Piek door lokale broedvogels en trekvogels op weg naar noordelijke broedgebieden tussen februari en maart. Hierop volgt een sterke afname van het aantal waargenomen kluten in mei en juni, omdat alleen lokale broedvogels blijven. Deze broeden in Polder Breebaart en foerageren bij laagwater op het wad van de Reiderplaat.
-
De tweede piek is begin oktober met een geregistreerd dagmaximum van ruim 500 kluten buitendijks.
Om verstoring tijdens de aanleg van de rijshoutendammen te beperken worden in de periode februari tot en met april geen werkzaamheden uitgevoerd in het pilotgebied. Er is buiten deze periode voldoende alternatief foerageergebied beschikbaar, zoals Polder Breebaart, Punt van Reide en andere buitendijkse wadplaten.
Dankzij deze maatregelen (voorschrift 18) wordt verstoring van de kluut beperkt, waardoor significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen worden uitgesloten.
Roofvogels
Er bestaat een mogelijkheid dat roofvogels, zoals de slechtvalk, de rijshoutendammen gebruiken als uitvalsbasis voor verrassingsaanvallen op foeragerende wadvogels. Onderzoek suggereert dat de aanwezigheid van roofvogels negatieve effecten kan hebben op de ecologische waarde van een gebied voor wadvogels. Echter bieden de rijshoutendammen geen nestgelegenheid voor roofvogels, zal een eventuele toename van predatie daarom hoogstens incidenteel zijn en heeft dit op populatieniveau van wadvogels geen significant negatief effect. Derhalve leidt de mogelijke aanwezigheid van roofvogels bij de rijshoutendammen niet tot significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van niet-broedvogels.
Conclusie
De werkzaamheden worden uitgevoerd buiten de kwetsbare periode van de aanwezige niet-broedvogels om verstoring te voorkomen en significant negatieve effecten uit te sluiten. De periodes zijn:
-
Kluut, in de periode 1 februari t/m 30 april vinden geen werkzaamheden in het gehele projectgebied plaats kunnen vinden.
-
Zwarte Ruiter, in de periode 15 mei t/m 31 augustus geen werkzaamheden in een deel van het projectgebied plaats kunnen vinden.
-
In deze periodes beginnen de werkzaamheden in het zuidelijk deel van het plangebied, zodat de vogels voldoende uitwijkmogelijkheden hebben naar het noorden van het gebied. In het noorden wordt gedurende deze periode niet gewerkt wordt om verstoring van zeehonden te voorkomen.
De periodes zijn vervat in voorschriften 15 t/m 18.
2.2.5 Typische soorten
Uit de PB blijkt dat een ecologisch veldbezoek heeft aangetoond dat op twee locaties binnen een bestaande kwelder de typische kweldervegetatie grotendeels ontbreekt. Dit komt door vertrapping door vee, bedekking met grond/klei of de aanleg van veevoorzieningen. Typische kweldervegetatie in de Dollard omvat onder andere: gewoon kweldergras, kortarige zeekraal, schorrenkruid, rood zwenkgras, melkkruid, zeeweegbree, zulte en riet.
Voordat de werkzaamheden starten, stelt een ecoloog een werkplan op met de volgende richtlijnen:
-
Afbakening van werkgebied: De exacte locaties en oppervlakten worden vastgelegd. Er mag niet buiten deze gebieden gewerkt of materiaal opgeslagen worden.
-
Bescherming van de kwelder: Rijroutes over de kwelder worden vooraf bepaald. Op kwetsbare plaatsen worden rijplaten gelegd om diepe insporing te voorkomen.
-
Herstel en opruiming: Na afronding van de werkzaamheden wordt eventuele insporing hersteld en worden afval en restmateriaal zorgvuldig verwijderd.
Met deze maatregelen wordt invulling gegeven aan zorgvuldig handelen ter hoogte van het project gebied en worden negatieve effecten zoveel mogelijk voorkomen.
De kluut is als aangewezen soort reeds beoordeeld in paragraaf 2.2.4 van onderhavig besluit.
2.3. Stikstofdepositie
Voor wat betreft de inhoudelijke overwegingen rondom de berekening van de stikstofdepositie als gevolg van de aangevraagde activiteiten verwijs ik naar paragraaf 6.5 van de PB.
Voor de werkzaamheden kunnen machines worden gebruikt die stikstof uitstoten, wat kan leiden tot stikstofdepositie in stikstofgevoelige natuurgebieden. De stikstofuitstoot en -depositie zijn berekend met het model AERIUS Calculator (versie 2024.0.1) voor twee scenario's in 2025.
In het Peloton-scenario (AERIUS kenmerk RNVUyWrYkAb4; bijlage 2 en 3) wordt materieel ingezet dat al breed beschikbaar is en voldoet aan de duurzaamheidsnormen binnen de huidige contractvorming. Dit betreft voornamelijk Stage IV-materieel, met uitzondering van de drijvende hydraulische graafmachine (bigfloat), die vanwege beperkte beschikbaarheid op Stage IIIb blijft.
Het Koploper-scenario (AERIUS kenmerk Ro5ZrZUwUJJk; bijlage 4 en 5) onderzoekt de mogelijkheden voor maximale inzet van elektrisch aangedreven materieel. Elektrificering blijkt echter beperkt haalbaar, omdat de werkzaamheden grotendeels op het wad plaatsvinden, waar geen stroomvoorziening beschikbaar is. Bovendien zijn elektrische varianten van belangrijke machines, zoals de bigfloat, vrachtwagens en kranen, nauwelijks beschikbaar. Wel wordt in dit scenario zoveel mogelijk Stage V-materieel ingezet, inclusief een elektrisch aangedreven wiellader.
Uit de berekeningen blijkt dat in beide scenario's tijdens de aanlegfase geen toename van stikstofdepositie optreedt (0,00 mol N/ha/j).
Hierdoor kunnen significante negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten, en is het project niet vergunningplichtig op basis van stikstofdepositie, mits de uitgangspunten en specificaties uit de rapportage van Royal HaskoningDHV (2024) worden gehanteerd.
De betreffende AERIUS Calculatorberekeningen zijn als bijlagen bij de aanvraag en onderhavig besluit gevoegd als bijlagen 2 t/m 5.
2.4. Cumulatie
Bij vergunningverlening voor een activiteit moet een beoordeling plaatsvinden van de cumulatieve gevolgen als de activiteit, afzonderlijk of in combinatie met andere activiteiten, significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied. Een vergunning kan alleen verleend worden als de activiteit afzonderlijk of in combinatie met andere activiteiten geen significante gevolgen heeft.
Ik heb hiervoor al geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteit zelfstandig beschouwd, geen significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
De PB geeft aan dat de uitvoering of het gebruik van de de aangevraagde activiteit niet samenvalt met:
-
projecten waar een vergunning in het kader van de Omgevingswet voor is verleend, maar die nog niet zijn uitgevoerd of die ten dele zijn uitgevoerd,
-
projecten die in dezelfde periode zijn of worden uitgevoerd,
-
projecten die effecten hebben op beschermde soorten waarvan in het huidige project negatieve effecten op beschermde soorten niet uit zijn te sluiten.
Derhalve leidt de aangevraagde activiteit niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Waddenzee. De PB concludeert dat cumulatieve effecten daarom niet aan de orde zijn en dus niet nader onderzocht zijn.
Ik concludeer dat in de aangeleverde PB een volledige en juiste cumulatietoetsing is uitgevoerd.
2.5. Monitoring
De monitoring van dit pilotproject wordt de komende tien jaar uitgevoerd door verschillende betrokken partijen. De monitoring wordt uitgevoerd als onderdeel van reguliere monitoring en door specifiek voor dit project opgezette monitoring. Evaluaties vinden plaats na drie en zes jaar. Indien nodig wordt adaptief beheer toegepast, zoals het verwijderen of onderhouden van rijshout of het plaatsen van slibblokken (geperste blokken van gebiedseigen slib).
Het monitoringsplan is uitgewerkt in het rapport Monitoringsplan Slibsedimentatie (18 november 2021), te beginnen met een nulmeting. Rijkswaterstaat zal een aparte marktuitvraag doen voor de monitoring en evaluatie van de buitendijkse slibsedimentatie, zodat de pilot tijdig wordt gemonitord.
Zeehondentellingen
-
Zeehonden op zandbanken worden sinds de jaren geteld door Wageningen Marine Research (vliegtuigonderzoek) en dit wordt gecontinueerd.
-
SOVON monitorde de aanwezigheid van zeehonden in en rond het pilotgebied in de seizoenen 2020-2023 en zal dit gedurende de gehele pilot voortzetten.
Biomassa en biodiversiteit
Broedvogels en foeragerende vogels
-
Jaarlijkse broedvogeltellingen in de omgeving (o.a. Polder Breebaart) worden voortgezet, onder meer in opdracht van Het Groninger Landschap.
-
Foeragerende vogels op het wad zijn tussen 2020 en 2023 door SOVON geteld; deze monitoring wordt gedurende de pilot voortgezet.
Bodemhoogte en vegetatieontwikkeling
-
Drones worden ingezet om bodemhoogte en vegetatieontwikkeling te volgen, zonder het gebied te betreden en zo verstoring te minimaliseren.
-
Besturing gebeurt door experts volgens (inter)nationale richtlijnen en het in ontwikkeling zijnde protocol voor dronegebruik bij kustvogelbroedkolonies.
Voor monitoringsvoorwaarden binnen het Eems-Dollard gebied wijs ik de vergunninghouder op de inhoud van het Natura 2000-beheerplan Waddenzee, meer specifiek B3.3.6. Aan de monitoringsinspanningen voor de onderhavige project verbind ik voorschriften 20 t/m 24.
2.6 Gevolgen buitenlandse N2000-gebieden
Naast de Waddenzee zijn de volgende Duitse gebieden in de omgeving van het projectgebied aangewezen als Natura 2000-gebied (zie figuur 4-1):
-
Niedersächsisches Wattenmeer und angrenzendes Küstenmeer (Vogelrichtlijn),
-
Nationalpark Niedersächsiches Wattenmeer (Habitatrichtlijn),
-
Hund und Paapsand (Vogel- en Habitatrichtlijn),
-
Unterems und Außenems (Habitatrichtlijn),
-
Krummhörn (Vogelrichtlijn).
De PB concludeert dat de afstand tot het Duitse Natura 2000-gebied Unterems und Außenems twee kilometer is, daarom zijn de aangewezen habitatsoorten meegenomen in de effectbeoordeling van de PB. Daarnaast wordt in de PB geconcludeerd dat de afstand tot de overige Duitse Natura 2000-gebieden te groot is voor significant negatieve effecten op diens instandhoudingsdoelstellingen.
Ik onderschrijf de conclusies uit de PB dat significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen in buitenlandse Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten.
Afstemming met Duitsland
Over alle maatregelen vindt afstemming met Duitsland plaats. Nedersaksen en Nederland werken al sinds 1997 samen in het kader van het Eems-Dollard milieuprotocol. Ook hebben Nederland en Duitsland samen een Integraal Management Plan opgesteld in 2017 waarin de Natura 2000-opgave en mogelijke maatregelen voor het gebied staan. De beide landen zullen de samenwerking de komende jaren intensiveren met de intentie de ecologische verbeteringsmaatregelen zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen.
2.7 Conclusie
Met de door u uitgevoerde PB en AERIUS-berekening en hieronder aan deze omgevingsvergunning verbonden voorschriften is de zekerheid verkregen dat de activiteit waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied.
Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat de door u gevraagde omgevingsvergunning, onder de hieronder opgenomen voorschriften en beperkingen, kan worden verleend.
Ik maak u erop attent dat de onderhavige vergunning betreft louter een toestemming voor een Natura 2000-activiteit op grond van de Omgevingswet en de daadwerkelijke inzetbaarheid ervan kan beperkt worden door toekomstige ontwikkelingen en beperkingen vanuit andere kaders.