Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/39971/GA, 7 april 2025, beroep
Uitspraakdatum:07-04-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/39971/GA

Betreft  verzoeker

Datum  7 april 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

verzoeker (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld omdat:

a. de schriftelijke mededeling van de weigering om een brief van zijn Franse advocaat uit te reiken niet aan de wettelijke vereisten voldoet (VU-2023-962);

b. de brief van zijn Franse advocaat (vanaf 16 juni 2023) niet binnen een redelijke termijn is uitgereikt (VU-2023-1237).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 25 maart 2024  de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman, de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) en de landsadvocaat in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

3. De beoordeling

Beklag a.

De beroepscommissie heeft het beroepschrift en de overige stukken in het dossier bestudeerd. Op basis van deze stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie het beklag terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om de overwegingen van de beklagcommissie aan te vullen of te wijzigen.

Beklag b.

De beroepscommissie beoordeelt allereerst of klager kan worden ontvangen in zijn beklag. Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) kan een gedetineerde bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.

Vormverzuim

De beroepscommissie stelt vast dat de inrichting op 2 juni 2023 een brief van de Franse advocaat van klager heeft ontvangen. Op 19 juni 2023 is de brief voorgelegd aan een vertaler en omstreeks 26 juni 2023 is de brief ter controle voorgelegd aan het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP). Na ontvangst van een advies van het GRIP heeft de directeur op 10 juli 2023 beslist om de brief aan klager uit te reiken. Op 16 juli 2023 heeft klager beklag ingesteld tegen het niet binnen een redelijke termijn uitreiken van de brief.  

De beroepscommissie overweegt dat geen afzonderlijk beklag kan worden ingesteld tegen een (of meer) vormverzuim(en). Er kan dus niet uitsluitend worden opgekomen tegen het niet tijdig beslissen als de beslissing op het moment van instellen van het beklag al is genomen. Over een dergelijk vormverzuim kan alleen worden geklaagd wanneer het beklag ook is gericht tegen de inhoudelijke beslissing. Indien het beklag niet ook is gericht tegen de inhoudelijke beslissing, kan de gedetineerde niet worden ontvangen in zijn beklag (vergelijk  RSJ 16 februari 2024, 21/22388/GA, 21/22389/GA, 21/22390/GA en 21/22391/GA en RSJ 20 december 2024, 24/41547/GA).

De klacht van klager is enkel gericht tegen een vormverzuim. Er is in die zin dus geen sprake van een beklag dat is gericht tegen een (inhoudelijke) beslissing van de directeur waartegen op grond van artikel 60 van de Pbw beklag kan worden ingesteld. Reeds om die reden had klager niet-ontvankelijk in zijn klacht dienen te worden verklaard. Ook om een andere reden had klager niet ontvangen kunnen worden in zijn klacht. De beroepscommissie zal daar hieronder nader op ingegaan.

Structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken

In het onderhavige geval is het namelijk ook de vraag of de directeur – volgens klager – in structurele en belangrijke mate jegens hem is tekortgeschoten in zijn verzorgende taken door het voornoemde vormverzuim. De beroepscommissie overweegt ten aanzien van die vraag als volgt.

Het niet binnen een redelijke termijn uitreiken van post van een advocaat kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

Als voldoende belang bij het beklag ontbreekt – wat dus losstaat van de vraag of het feitelijk klopt wat de gedetineerde heeft gesteld – dan moet de gedetineerde niet-ontvankelijk in zijn beklag worden verklaard.

Het gestelde probleem moet zich naar het oordeel van de beroepscommissie (als meest algemene uitgangspunt) in beginsel minimaal drie keer in drie maanden – voorafgaand aan het beklag – hebben voorgedaan, om te kunnen spreken van mogelijk ‘structureel tekortschieten’. Dat is echter mede afhankelijk van de aard en ernst (c.q. belangrijkheid) van het probleem.

Klager stelt in zijn klaagschrift dat een brief van zijn Franse advocaat gedateerd 15 mei 2023 niet binnen redelijke termijn aan hem is uitgereikt. Volgens klager moet advocatenpost zo spoedig mogelijk worden uitgereikt. De beroepscommissie stelt vast dat klager zich in zijn klaagschrift heeft beklaagd over een eenmalige gebeurtenis. In zijn beroepschrift verwijst klagers raadsman voor het eerst naar acht andere klachten die zouden zien op het niet tijdig uitreiken dan wel het te laat verzenden van post. Volgens de raadsman is daarmee voldaan aan het uitgangspunt van minimaal drie keer in drie maanden, waardoor volgens hem de directeur structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken.

De beroepscommissie overweegt dat in het klaagschrift op geen enkele wijze blijk wordt gegeven van de omstandigheid dat de klacht mogelijk een structureel karakter heeft en in beroep – zonder nadere toelichting of onderbouwing – wordt verwezen naar andere klachten. Er worden enkel beklagnummers genoemd. Het is daardoor niet duidelijk waar deze klachten (inhoudelijk) precies op zien en in welke periode het volgens klager eerder is misgegaan. Gelet daarop gaat de beroepscommissie uit van een eenmalige gebeurtenis. 

Nu de beroepscommissie in haar beoordeling van een eenmalige gebeurtenis uitgaat, kan geen sprake zijn van een structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur. Klager heeft daarom onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beklag, zodat hij ook om die reden niet-ontvankelijk is in zijn klacht.

Gelet op al het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag b. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.

 

Deze uitspraak is op 7 april 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door de secretaris.

   

voorzitter

Naar boven