Nummer 25/47474/SGA
Betreft verzoeker
Datum 3 april 2025
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van
verzoeker (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichtingen Lelystad (hierna: de directeur) heeft aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege valsheid in geschrifte in de vorm van smaad en laster, ingaande op 1 april 2025 om 8:00 uur en eindigend op 4 april 2025 om 8:00 uur.
Verzoekers raadsman, mr. O.F. Qane, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Uit de stukken, waaronder het schriftelijk verslag 31 maart 2025, komt naar voren dat verzoeker op 15 maart 2025 een klaagschrift heeft ingediend bij de beklagcommissie waarin hij stelde dat een personeelslid tegen/over hem heeft gezegd ‘opkankeren’ en ‘kankermarokkaan’. Omdat het personeelslid stelde deze woorden niet te hebben gebruikt, heeft hij verzoeker opgeroepen voor een gesprek. In dat gesprek gaf verzoeker aan te denken dat hij deze woorden heeft gehoord en dat hij bij de woorden uit zijn klaagschrift blijft. Een ander personeelslid dat ook aanwezig was bij het voorval waarover verzoeker heeft geklaagd, bevestigde dat het betreffende personeelslid deze woorden niet heeft gebruikt. De directeur stelt dat geen reden bestaat te twijfelen aan de inhoud van schriftelijk verslag van 31 maart 2025 en dat niet is gebleken dat verzoeker de onwaarheden kan aantonen. Verzoeker heeft het personeelslid in zijn klaagschrift belast met smaad en laster in de vorm van valsheid in geschrifte, aldus de directeur.
De voorzitter overweegt als volgt.
Op grond van artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet kan een disciplinaire straf worden opgelegd indien een ambtenaar of medewerker constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting. Eerder heeft de beroepscommissie overwogen dat onder omstandigheden het vals beschuldigen of in diskrediet brengen van het personeel oplegging van een disciplinaire straf kan rechtvaardigen (zie bijvoorbeeld RSJ 7 februari 2014, 13/3454/GA en 13/3400/GA). Naar het oordeel van de voorzitter is met de uitingen van verzoeker in zijn klaagschrift echter geen sprake van een feit dat onverenigbaar is met de orde of veiligheid in de inrichting (nog daargelaten of het feitelijk klopt wat verzoeker heeft gesteld). Daarbij merkt de voorzitter op dat het instellen van beklag een fundamenteel recht van de gedetineerde is.
Gelet op het voorgaande zal de voorzitter het verzoek toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 3 april 2025 gedaan door mr. M.J. Vos, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
secretaris voorzitter