Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 25/47379/SGA, 2 april 2025, schorsing
Uitspraakdatum:02-04-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          25/47379/SGA

Betreft  verzoeker

Datum  2 april 2025

 

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van

verzoeker (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure

De directeur van de Penitentiaire Inrichtingen Lelystad (hierna: de directeur) heeft beslist tot ontbinding van verzoekers arbeidscontract voor de duur van drie weken, als gevolg waarvan hij tijdens die periode is uitgesloten van deelname aan de arbeid.

Verzoekers raadsvrouw, mr. J.A.J. Brahm, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (PL2025-441).

 

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Uit de stukken komt naar voren dat de werkbegeleider op 26 maart 2025 heeft geconstateerd dat verzoeker een kwartier na de pauze nog niet was begonnen met werken. Ondanks meerdere waarschuwingen, middels hard fluiten van de werkbegeleider naar verzoeker, ging verzoeker nog niet aan het werk. Dit gedrag is als werkweigering aangemerkt, zeker nu verzoeker al enige tijd deelneemt aan de arbeid en de regels kent. Omdat verzoeker verder hard werkt is beslist om verzoeker voor drie weken uit te sluiten van de arbeid in plaats van de gebruikelijke zes weken, aldus de directeur. Namens verzoeker wordt aangevoerd dat hij niet heeft gehoord dat er naar hem is gefloten door de werkbegeleider en dat hij inderdaad nog niet was begonnen met werken, nu hij in de veronderstelling was dat hij - als reiniger - moest wachten met reinigen tot de overige gedetineerden weer aan het werk waren.

De voorzitter overweegt als volgt.

Op grond van artikel 1a, tweede lid, van de Regeling arbeid gedetineerden (hierna: de Regeling) kan de directeur beslissen om een gedetineerde structureel uit te sluiten van toegang tot de arbeid. De directeur bepaalt in het besluit de duur van de uitsluiting.

In de memorie van toelichting bij (onder meer) de Regeling arbeid gedetineerden (Stcrt. 2021, nr. 28357) heeft de wetgever in dit verband het volgende overwogen:

“Het tweede lid van artikel 1a bepaalt dat de directeur kan besluiten om gedetineerden vanwege structureel wangedrag tijdens de arbeid uit te sluiten van de arbeid. […] Vanwege het belang van arbeid voor de re-integratie van een gedetineerde kan de directeur niet lichtvaardig tot een besluit tot uitsluiting van een gedetineerde voor arbeid komen. Wangedrag van de gedetineerde tijdens de arbeid moet een structureel karakter hebben en de directeur doet er verstandig aan eerst een gedetineerde die zich schuldig maakt aan dergelijk gedrag te waarschuwen met bijvoorbeeld een disciplinaire straf. […]”

Op basis van de stukken is het de voorzitter niet gebleken dat sprake is geweest van structureel wangedrag van verzoeker tijdens de arbeid, nu verzoeker eenmalig niet tijdig aan het werk is gegaan. Hoewel verzoeker daarvoor kennelijk via hard fluiten herhaaldelijk is gewaarschuwd door de werkbegeleider, is uit de stukken niet gebleken dat verzoeker (persoonlijk) op zijn gedrag is aangesproken door de werkbegeleider. De voorzitter acht de beslissing om verzoeker uit te sluiten van de arbeid voor de duur van drie weken dan ook zodanig onredelijk en onbillijk dat er een spoedeisend belang is om de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan te schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

Deze uitspraak is op 2 april 2025 gedaan door mr. M.J. Vos, voorzitter, bijgestaan door mr. P.H. van Roosmalen, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven