Nummer 25/46910/SGA
Betreft verzoeker
Datum 7 maart 2025
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van
verzoeker (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) heeft op 4 maart 2025 beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.
Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (R2025-161).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Bij het nemen van een beslissing tot terugplaatsing van een gedetineerde in het basisprogramma (degradatie) wegens ‘ongewenst’ gedrag dient de directeur het gedrag dat tot de degradatie heeft geleid te benoemen en hij moet een kenbare belangenafweging maken. Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers gedrag in de categorie
‘re-integratie/resocialisatie’ als ‘ongewenst’ is aangemerkt. Hierbij is benoemd dat verzoeker niet deelneemt aan de arbeid, terwijl dit een onderdeel van zijn re-integratie is en hij geen ander re-integratiedoel heeft dat de arbeid vervangt. Hij heeft een medische verklaring gekregen voor het tijdelijk niet hoeven deelnemen aan de arbeid en deze was geldig van
12 december 2024 tot en met 23 januari 2025. Hij heeft, zo stelt de directeur, nagelaten om tijdig een afspraak te maken bij de medische dienst voor een herbeoordeling en een eventuele verlenging van de verklaring, als gevolg waarvan de verklaring op 23 januari 2025 afliep. Op 27 januari 2025 is hij opgeroepen voor de arbeid en heeft hij zijn op 23 januari 2025 verlopen medische verklaring laten zien en daarbij aangegeven niet te willen werken. Hoewel op
30 januari 2025 opnieuw een medische verklaring is afgegeven voor het tijdelijk niet hoeven deelnemen aan de arbeid, is hij in de tussentijd ongeoorloofd afwezig geweest bij de arbeid, aldus de directeur. Verzoeker wordt verweten dat niet alert is geweest op de aflopende termijn van zijn medische verklaring.
De voorzitter begrijpt de situatie aldus dat verzoeker tijdelijk arbeidsongeschikt is bevonden vanwege een mitella die hij tot 23 januari 2025 moest dragen als gevolg van een operatie die hij op 11 december 2024 heeft ondergaan en vervolgens opnieuw vanwege het revalidatietraject dat daarop volgde. Het (enige) in de degradatiebeslissing genoemde ‘ongewenste’ gedrag van verzoeker heeft erin bestaan dat hij na het verlopen van zijn medische verklaring op 23 januari 2025 niet tijdig een herbeoordeling bij de medische dienst heeft geregeld. Nadat hij dat op 27 januari 2025 alsnog heeft gedaan, is hij opnieuw tijdelijk arbeidsongeschikt bevonden. Op alle overige onderdelen heeft verzoeker, zo volgt uit de degradatiebeslissing, ‘gewenst’ gedrag laten zien. Hoewel de directeur een belangenafweging heeft gemaakt waarbij het ongewenste gedrag is afgezet tegen het gewenste gedrag van verzoeker, heeft de directeur daarbij naar het oordeel van voorzitter onvoldoende gemotiveerd waarom het enkele niet tijdig regelen van een herbeoordeling van zijn medische situatie – gedrag dat verzoeker al langer geleden, namelijk eind januari 2025, in de eerste week van de beoordelingsperiode, heeft laten zien – zwaarder weegt dan alle overige onderdelen waarop verzoeker gewenst gedrag heeft laten zien.
Nu de bestreden beslissing naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende is gemotiveerd acht de voorzitter deze zodanig onredelijk en onbillijk dat er een spoedeisend belang is om de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan te schorsen. De voorzitter zal het verzoek daarom toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 7 maart 2025 gedaan door mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.
secretaris voorzitter