Nummer 24/43178/GM
Betreft klager
Datum 14 maart 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
klager (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek te Zutphen (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij geen andere pijnmedicatie kreeg en over de verwaarlozing van zijn gebit door de tandarts.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klager en de inrichtingsarts in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De medische dienst komt de zorgplicht niet na. Het heeft maanden geduurd voordat klager de juiste pijnstilling heeft gekregen. Dat de medische dienst hem nu wel tramadol heeft voorgeschreven is pas gebeurd na het krijgen van twee epileptische insulten. Deze medicatie werd echter voorgeschreven tot 1 september 2024 terwijl de pijn niet verholpen is. Klager heeft bij het hoofd zorg aangegeven dat hij op 19 juni 2024 strafonderbreking heeft aangevraagd maar daarover heeft hij geen bericht ontvangen. Er zou een alternatieve behandeling mogelijk zijn in het Gelreziekenhuis, maar klager is narcose patiënt in Alphen aan den Rijn en te angstig om ergens anders behandeld te worden.
Standpunt van de inrichtingsarts
Klager wil voor één week strafonderbreking om naar zijn eigen tandarts te kunnen in Alphen aan den Rijn om onder narcose zijn gebit te laten behandelen. Binnen de PI hebben ze het zo kunnen organiseren dat klager per direct aan zijn gebit en onder narcose kan worden behandeld in het Gelre ziekenhuis. Klager wil dit niet en weigert iedere vorm van behandeling. Daarnaast blijft klager continu om pijnstillers vragen maar dit kan niet oneindig worden verstrekt, met name niet als het gaat om tramadol. Klager heeft voorts aangegeven dat hij problemen ervaart in verband met epilepsie, maar deze diagnose is nooit door een neuroloog vastgesteld. Er is sprake van pseudo-epilepsie.
3. De beoordeling
Reikwijdte van het beroep
Bij de stukken bevindt zich een klacht van 18 juli 2024 die gaat over de verwaarlozing van klagers gebit door de tandarts. De medisch adviseur heeft in zijn bemiddelingsverslag van 26 augustus 2024 aangegeven dat hij de tandheelkundig adviseur zal vragen de klacht over de behandeling door de tandarts in behandeling te nemen. Deze klacht zal daarom in de beoordeling buiten beschouwing worden gelaten. Voor zover de klacht ziet op het verzoek om strafonderbreking, valt deze beoordeling buiten de bevoegdheid van de medische beroepscommissie.
Inhoudelijk (pijnmedicatie)
Uit het medisch dossier blijkt dat klager op 18 juli 2024 bij de verpleegkundige aangaf dat het recept van de pijnmedicatie ibuprofen was afgelopen en dat deze medicatie niet had geholpen tegen de pijn aan zijn gebit. Klager wilde andere pijnmedicatie, maar de verpleegkundige wilde maandag (22 juli 2024) overleggen. Klager wilde dan alsnog ibuprofen, maar de verpleegkundige schreef dat niet voor omdat dit niet hielp. De verpleegkundige adviseerde om paracetamol in de maximaal toegestane dosis - vier keer 1000 mg – in te nemen en om maandag terug te komen. Klager heeft op 22 juli 2024 bij een andere verpleegkundige aangegeven dat de paracetamol niet hielp tegen de pijn. Klager had slapeloze nachten van de pijn en kon niets eten, waardoor hij een epilepsie aanval op voelde komen. De verpleegkundige adviseerde nog steeds paracetamol en het gesprek met het hoofd zorg af te wachten. Op 23 juli 2024 is overlegd met een arts van de huisartsenpost die adviseerde naast de paracetamol twee keer 400 mg ibuprofen voor te schrijven. In het weekend is in overleg met de huisartsenpost ibuprofen en tramadol voor het slapen voorgeschreven. De inrichtingsarts heeft klager op 29 juli 2024 gesproken en ibuprofen in combinatie met tramadol voorgeschreven.
De beroepscommissie is van oordeel dat de verpleegkundige, op het moment dat klager bij haar kwam met de mededeling dat de ibuprofen niet hielp tegen de pijn, contact had moeten opnemen met de inrichtingsarts - die een zelfstandige afweging kan maken over het te volgen medicatiebeleid -, om te vragen welke medicatie voor klager op dat moment geïndiceerd was en niet enkel paracetamol mogen voorschrijven. Door na te laten de inrichtingsarts te raadplegen en pas na meerdere dagen contact op te nemen met een arts van de huisartsenpost en klager na meer dan een week met aanhoudende pijnklachten naar het spreekuur van de inrichtingsarts te laten komen, is de verpleegkundige – die in artikel 71b van de Penitentiaire beginselenwet met de inrichtingsarts gelijk wordt gesteld – tekortgeschoten in het verlenen van adequate medische zorg.
Gelet op het voorgaande moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €50,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €50,-.
Deze uitspraak is op 14 maart 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. G.C. Bos, voorzitter, drs. M.I. van den Baar-Vroon en drs. B.A. Geurts, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter