Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/38050/GA, 28 maart 2025, beroep
Uitspraakdatum:28-03-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/38050/GA

Betreft klager

Datum 28 maart 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

klager (hierna: klager) heeft beklag ingesteld:

  1. omdat hij niet tijdig naar de binnenkomst afdeling delinquenten is gebracht waardoor hij zijn transport naar een rechtszitting heeft misgelopen (AR 2023-801);
  2. tegen het niet aanbieden van een dagprogramma dat voldoet aan de daaraan gestelde wettelijke vereisten (AR 2023-828).

De beklagcommissie bij de PI Alphen heeft op 18 december 2023 de klachten gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van respectievelijk €12,50 en €180,-. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft inzake beklag a. beroep tegen deze uitspraak ingesteld. De directeur heeft inzake beklag b. beroep ingesteld tegen de hoogte van de tegemoetkoming.

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsman mr. M. Rafik in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Klager heeft inzake beklag a. buiten de wettelijke termijn beklag ingesteld. De klacht gaat namelijk over de situatie op 5 september 2023 en pas op 23 september 2023 heeft klager beklag ingesteld. Klager heeft op de beklagzitting gesteld dat hij zijn klaagschrift al op 8 september 2023 in de brievenbus van de afdeling, bestemd voor de Commissie van Toezicht (CvT), heeft ingediend. Uit nader onderzoek is gebleken dat omstreeks 8 september 2023 verschillende klaagschriften vanaf de afdeling van klager naar de CvT zijn gestuurd. Dat waren echter klaagschriften van andere zaken en niet het desbetreffende klaagschrift. De andere klaagschriften zijn geregistreerd en ontvangen door de CvT. De CvT heeft pas kennisgenomen van het onderhavige klaagschrift toen dit klaagschrift als bijlage bij het e-mailbericht van klagers raadsman van 23 september 2023 werd meegestuurd.

De door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming inzake beklag b. is niet conform de standaardbedragen tegemoetkoming voor schending van het dagprogramma.

Standpunt van klager

Klager verwijst inzake beklag a. naar de uitspraak van beklagcommissie. In aanvulling daarop voert klager aan dat moet worden uitgegaan van klagers beschrijving van de gebeurtenissen en die van zijn raadsman. Klager heeft namelijk in alle redelijkheid geen middelen ten dienste van hem staan om aan te tonen dat het klaagschrift tijdig in de brievenbus is gedaan. Dat mag niet voor zijn rekening komen.

Klager stelt zich inzake beklag b. op het standpunt dat de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming niet te hoog is. Klager heeft ongeveer drie maanden niet kunnen deelnemen aan de arbeid en daar is geen compensatie voor geboden. Hij heeft ook geen geld kunnen verdienen. Om die reden moet dan ook een ander bedrag dan het standaardbedrag voor schending van het dagprogramma als tegemoetkoming worden toegekend. Het standaardbedrag maakt namelijk geen onderscheid ten aanzien van welk deel van het dagprogramma is geschonden en het missen van drie maanden arbeid is anders dan bijvoorbeeld het niet kunnen deelnemen aan recreatie.

 

3. De beoordeling

Beklag a.

De directeur bestrijdt kennelijk dat klager op 8 september 2023 het klaagschrift in de daarvoor bestemde brievenbus heeft gedaan. De directeur heeft nader onderzoek gedaan naar het desbetreffende klaagschrift, maar dat klaagschrift is – anders dan andere klaagschriften in die periode – niet naar de CvT opgestuurd. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. De beroepscommissie overweegt verder dat in beginsel erop mag worden vertrouwd dat stukken die op de afdeling in de brievenbus bestemd voor de CvT (op de juiste wijze) worden ingediend, ook daadwerkelijk naar de CvT worden gestuurd.

De beroepscommissie ziet geen aanknopingspunten om te concluderen dat het (vermeend ingediende) klaagschrift door toedoen van het inrichtingspersoneel niet is verzonden. Klager heeft een kopie van zijn klaagschrift ingebracht, maar hij heeft het klaagschrift zelf gedateerd op 3 september 2023. Dat is twee dagen voorafgaand aan de desbetreffende situatie en het is niet de door klager gestelde datum van het klaagschrift (8 september 2023).

De beroepscommissie komt gelet op voornoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang met elkaar bezien, tot de slotsom dat niet aannemelijk is geworden dat klager zijn klaagschrift op 8 september 2023 op de afdeling in de desbetreffende brievenbus heeft gedaan.

De beroepscommissie stelt vast dat klager pas op 23 september 2023 beklag heeft ingesteld. Het voorgaande brengt met zich dat klager buiten de wettelijke beklagtermijn van artikel 61, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet beklag heeft ingesteld. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat klager niet in verzuim is geweest. De beroepscommissie zal dan ook het beroep in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in beklag a.

Beklag b.

De beklagcommissie heeft geoordeeld dat het dagprogramma niet voldoet aan het wettelijk minimum van 22,5 uur per week aan activiteiten en bezoek en dat geen arbeid in de inrichting voor 20 uur beschikbaar is. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen voor de schending van het dagprogramma – conform de standaardbedragen die zij hanteert – vanaf 14 september 2023 (een week voor de datum van het beklag) tot 18 december 2023 (de datum van de uitspraak van de beklagcommissie). Dat klager op vrijdag geen arbeid is aangeboden, vormt voor de beroepscommissie dus geen aanleiding om van de standaardbedragen voor schending van het dagprogramma af te wijken. Gelet op het voorgaande kan de beroepscommissie zich niet vinden in de toegekende tegemoetkoming en zal zij deze matigen. Zij zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren en aan klager een lagere tegemoetkoming toekennen, namelijk €60,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. voor zover dit de hoogte van de tegemoetkoming betreft gegrond en vernietigt in zoverre de uitspraak van beklagcommissie. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €60,-.

 

Deze uitspraak is op 28 maart 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. dr. R.S.T. Gaarthuis en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven