Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/35025/GA, 18 februari 2025, beroep
Uitspraakdatum:18-02-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/35025/GA

Betreft  [klager]

Datum  18 februari 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

  1. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het vernielen en achterhouden van een televisie, het voorhanden hebben van contrabande, waaronder een bruine substantie die positief testte op cannabis, en agressief gedrag richting het inrichtingspersoneel, ingaande op 19 mei 2023 (OH-2023-265);
  2. het lezen van geprivilegieerde post door de inrichtingsmedewerker die de celcontrole heeft uitgevoerd, waarna de onder a. vermelde disciplinaire straf is opgelegd (OH-2023-326).

De beroepscommissie beschikt niet over een schriftelijke aantekening van de mondelinge uitspraak of de uitgewerkte uitspraak van de beklagcommissie. Zij maakt uit het beroepschrift op dat de beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek te Zutphen op 20 juli 2023 de klachten ongegrond heeft verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. L. Schouten, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw, een juridisch medewerker bij de PI Achterhoek en een plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Achterhoek gehoord op de digitale zitting van 17 december 2024. Een juridisch stagiair bij de PI Achterhoek was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De disciplinaire straf is onder andere opgelegd vanwege de vondst van een bruine substantie in klagers koelkast. Deze bruine substantie is – op initiatief van klager en op eigen kosten – naar een onafhankelijk laboratorium opgestuurd en het onderzoeksresultaat was negatief op cannabis. Dat onderzoeksresultaat was ten tijde van de beklagzitting nog niet bekend. De beklagcommissie heeft het beklag toch ongegrond verklaard, omdat de disciplinaire straf ook als passend is beoordeeld voor alleen het agressieve gedrag tegen het personeel en het verduisteren van rijkseigendommen. Klager kan zich met dat oordeel niet verenigen. Klager meent dat in dat geval een kortere disciplinaire straf aan hem had moeten worden opgelegd, dan wel dat hij de disciplinaire straf op eigen cel had mogen doorbrengen in plaats van in een strafcel. Ten aanzien van het verduisteren van rijkseigendommen moet worden opgemerkt dat het personeel daar tijdens eerdere inspecties niets over heeft opgemerkt. Men had dus ook met een waarschuwing hiervoor kunnen volstaan. Het klopt dat klager zich boos heeft uitgelaten, maar daarbij is hij niet dreigend geweest. Hij was boos omdat zijn cel een slagveld was en verwacht mag worden dat een celcontrole met de nodige zorgvuldigheid wordt uitgevoerd.

Klager heeft de brief voor zijn raadsvrouw zonder envelop bij het personeel ingeleverd, omdat hij op dat moment in een strafcel verbleef en dan is het laten scannen en e-mailen van een brief de enige manier om post naar een advocaat sturen. Er worden geen enveloppen verstrekt aan gedetineerden in een strafcel. Toen klager terugkwam op eigen cel sprak hij het personeelslid dat de celcontrole had uitgevoerd. Dit personeelslid heeft kennisgenomen van de brief aan zijn raadsvrouw, omdat dat personeelslid zei dat hij wist dat klager in beklag ging tegen de disciplinaire straf. Klager had de brief niet aan hem overhandigd en verzocht om te e-mailen. Diegene mocht geen kennisnemen van de geprivilegieerde post.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur

De uitslag van de sneltest op de bruine substantie was positief op cannabis. Het is onbekend waarom het laboratorium later tot een andere conclusie kwam. Over het incident zijn drie rapporten geschreven en de directeur heeft maar één disciplinaire straf aan klager opgelegd. De directeur heeft in de schriftelijke mededeling benadrukt dat klager ook een verwijt wordt gemaakt ten aanzien van zijn gedrag na de celcontrole en ten aanzien van de aangetroffen televisie. Ten aanzien van de aangetroffen televisie geldt dat klager destijds een andere disciplinaire straf op eigen cel onderging, waarbij hij geen televisie op cel mocht hebben. Hij heeft een tweede televisie op cel verstopt zodat hij toch nog televisie kon kijken. Daarmee heeft hij ondermijnend gedrag vertoond. Klager geeft aan dat de aangetroffen bruine substantie wierook was, maar ook daarvoor geldt dat hij dat niet op cel mag hebben.

Enveloppen worden ook aan gedetineerden in een strafcel verstrekt als zij daar om vragen. Klager had dus ook een envelop kunnen krijgen als hij daar om had verzocht.

 

3. De beoordeling

In artikel 67, zesde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) is bepaald dat indien de beklagcommissie mondeling uitspraak heeft gedaan en beroep wordt ingesteld, als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de Pbw, uitwerking van de beslissing van de beklagcommissie plaatsvindt. De secretaris van de beklagcommissie zendt een afschrift van deze uitspraak toe aan de directeur, de klager en de beroepscommissie. Tot op heden is van de beklagcommissie, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, geen uitgewerkte uitspraak van de mondelinge beslissing ontvangen. Daarom zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag in beroep opnieuw ten gronde beoordelen.

Beklag a.

De procedure inzake sneltesten contrabande

Klager heeft de beroepscommissie verzocht zich principieel uit te laten over het gebruik van sneltesten, omdat een sneltest in de visie van klager niet betrouwbaar is, waardoor de gevolgde procedure onvoldoende waarborgen biedt. Alleen gedetineerden met enig vermogen kunnen de geteste substantie naar een laboratorium toe sturen en op eigen kosten laten onderzoeken.

De beroepscommissie begrijpt dat de sneltest positief is uitgeslagen op de aanwezigheid van cannabis. De beroepscommissie heeft eerder overwogen dat een nader onderzoek in een goedgekeurd laboratorium is aangewezen als het voorlopige onderzoeksresultaat door de gedetineerde wordt betwist (vergelijk RSJ 17 februari 2015, 14/3049/GA). Klager is die mogelijkheid geboden en daarvan heeft hij gebruik gemaakt. Het laboratorium heeft de substantie onderzocht en het onderzoeksresultaat was negatief. Ook het laboratorium had geen verklaring voor het feit dat de sneltest een andere uitslag gaf. Dat het onderzoek door het laboratorium (in eerste instantie) op klagers kosten is uitgevoerd, is naar het oordeel van de beroepscommissie niet onredelijk. In het kader van een urinecontrole komen de kosten van een bevestigingsonderzoek (in eerste instantie) ook voor rekening van de gedetineerde, tenzij uit de uitslag blijkt dat geen sprake is van ongeoorloofd gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen (zie artikel 7, tweede lid, van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen). De beroepscommissie komt naar analogie hiervan tot de slotsom dat niet is gebleken van een procedure met onvoldoende waarborgen.

Inhoudelijke beoordeling van het beklag

Op grond van artikel 51, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur wegens het begaan van feiten als bedoeld in artikel 50, eerste lid, van de Pbw een disciplinaire straf opleggen van opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte voor ten hoogste twee weken. Het bepalen van de hoogte van een disciplinaire straf behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de directeur. Die straf dient de beklagcommissie slechts marginaal te toetsen. Alleen daar waar kennelijk sprake is van een onredelijk strenge bestraffing dient de beklagcommissie in te grijpen (vergelijk RSJ 10 juni 2016, 16/0665/GA).

De directeur heeft aangevoerd dat aan de disciplinaire straf ten grondslag is gelegd dat klager (1) zich agressief heeft gedragen richting het inrichtingspersoneel, (2) een televisie heeft vernield en heimelijk op cel aanwezig heeft gehad (op grond van een eerder opgelegde disciplinaire straf mocht klager op dat moment geen televisie op cel hebben) en (3) contrabande voorhanden heeft gehad, te weten vier wasbakken, twee ventilatoren, twee verlengsnoeren, twee doorzichtige zakken lijkend op preciosa-zakken en 10,6 gram van een bruine substantie die positief is getest op cannabis.

Voornoemde gedragingen, uitgezonderd het voorhanden hebben van cannabis, acht de beroepscommissie op grond van de stukken, waaronder de schriftelijke mededeling en het schriftelijk verslag inzake de disciplinaire straf, voldoende aannemelijk geworden. Dat klager cannabis voorhanden heeft gehad, is dus niet aannemelijk geworden. Vast staat immers dat het laboratorium de aangetroffen substantie heeft onderzocht, waarna de substantie negatief testte op de aanwezigheid van cannabis. De uitslag van de afgenomen sneltest kan derhalve geen grond vormen voor de opgelegde disciplinaire straf.

Het voorgaande laat onverlet dat de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie klager voor de overige onder (1), (2) en (3) genoemde gedragingen in redelijkheid disciplinair heeft kunnen straffen, waarbij de hoogte van die straf niet als onevenredig kan worden aangemerkt. De beroepscommissie zal daarom het beklag ongegrond verklaren.

Beklag b.

Ontvankelijkheid van klager in beklag

Eerder heeft de beroepscommissie geoordeeld dat het openen van geprivilegieerde post een zodanige inbreuk op het recht op vertrouwelijke communicatie van een gedetineerde met zijn advocaat oplevert, dat daartegen ook bij een incident moet kunnen worden geklaagd (vergelijk RSJ 27 november 2023, 22/29339/GA). Klager stelt in dit geval niet zozeer dat zijn geprivilegieerde post is geopend, maar dat de brief die bestemd was voor zijn raadsvrouw door een personeelslid is gelezen. Naar het oordeel van de beroepscommissie is ook in dit geval sprake van een zodanige inbreuk op klagers recht op vertrouwelijke communicatie met zijn advocaat, dat klager hiertegen ook bij een incident beklag moet kunnen instellen.

Inhoudelijke beoordeling van het beklag

Klager stelt dat een personeelslid kennis heeft genomen van de inhoud van de brief aan zijn raadsvrouw. Uit niets blijkt dat dit is gebeurd. De beroepscommissie heeft daarom aan klager gevraagd waarop zijn stelling is gebaseerd. Volgens klager zou het personeelslid tegen hem hebben gezegd dat hij had gezien dat klager in beklag was gegaan tegen de disciplinaire straf. Op basis van deze mededeling neemt klager aan dat het personeelslid kennis heeft genomen van de (volledige) inhoud van de brief aan zijn raadsvrouw. De mededeling van het betreffende personeelslid kan deze conclusie evenwel niet (zonder meer) dragen. Het personeelslid kon bijvoorbeeld ook van klagers beklag op de hoogte raken door het raadplegen van het systeem van de inrichting. Klager had immers al beklag ingesteld toen de beweerdelijke mededeling werd gedaan. Het is naar het oordeel van de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat een personeelslid kennis heeft genomen van de inhoud van klagers brief aan zijn raadsvrouw.

De beroepscommissie komt daarom tot slotsom dat het niet aannemelijk is geworden dat directeur in belangrijke mate is tekortgeschoten in zijn verzorgende taken. Daarom moet het beklag ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, en verklaart de klachten ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 18 februari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. J.T.W. van Ravenstein en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven