Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/41382/GM, 25 februari 2025, beroep
Uitspraakdatum:25-02-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/41382/GM

Betreft  klager

Datum  25 februari 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van   de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich over de beslissing om de sportfysiotherapie niet te verlengen, over het niet meteen onderkennen van zijn trombosebeen en het laat ontvangen van een passende steunkous.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager gehoord op de digitale zitting van 19 december 2024.

De inrichtingsarts heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen. Na de zitting heeft de secretaris namens de beroepscommissie bij de inrichtingsarts aanvullende informatie uit het medisch dossier opgevraagd en deze informatie met klager gedeeld.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De sportfysiotherapie is ten onrechte niet verlengd. Klager had die nodig voor zijn trombosebeen. De inrichtingsarts heeft te laat, in juli 2023, onderkend dat bij klager sprake was van een trombosebeen waardoor hij onnodig lang en met toenemende klachten heeft rondgelopen. In eerste instantie werd alleen uitgegaan van een zweepslag, maar klager herkende de symptomen omdat hij eerder, in dezelfde PI trouwens, een trombosebeen heeft gehad. Daarnaast is zijn steunkous niet goed aangemeten en heeft hij daarop te lang moeten wachten. Het heeft bijna een jaar geduurd voordat hij een passende steunkous ontving. Klager was al eerder in beklag gegaan, maar een bemiddelingsgesprek heeft pas na deze klacht plaatsgevonden.

Standpunt van de inrichtingsarts

Klager kwam op 7 juli 2023 voor het eerst naar de medische dienst met klachten van zijn kuit. Omdat deze klachten acuut zijn ontstaan tijdens het tennissen, klager ook een blauwe plek had en het been sinds een eerder trombosebeen altijd dikker is gebleven en niet rood was, paste het beeld het beste bij een zweepslag. Eind juli 2023 veranderden de klachten. De klinische verdenking op een trombosebeen was nog zwak maar zekerheidshalve werd een D‑dimeertest gedaan. De D‑dimeer was verhoogd en er bleek toch sprake te zijn van een trombosebeen. In het traject hierna heeft klager erg lang op een steunkous moeten wachten, ondanks dat de verpleegkundige hier vaak achteraan heeft gebeld. Zij waren hierin helaas afhankelijk van een externe partij. Zowel de huisarts als de fysiotherapeut heeft een positief advies over verlenging van de fysiotherapie gegeven. Desondanks is de aanvraag voor fysiotherapie afgekeurd. De inrichtingsarts snapt dat klager hierover ontevreden is.

 

3. De beoordeling

Sportfysiotherapie

Uit de stukken in het dossier leidt de beroepscommissie af dat zowel de inrichtingsarts als de fysiotherapeut positief heeft geadviseerd over het verlengen van de sportfysiotherapie.

De medisch adviseur heeft de aanvraag voor een machtiging echter afgekeurd omdat er volgens hem geen indicatie is voor chronische fysiotherapie. De afwijzing van de aanvraag voor een machtiging door de medisch adviseur valt niet onder het medisch handelen van de inrichtingstandarts (vergelijk RSJ 20 november 2023, 23/32888/GM). Na het voorbemiddelingsgesprek is in overleg met het plaatsvervangend hoofd zorg besloten om opnieuw een machtiging voor sportfysiotherapie aan te vragen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is niet gebleken dat de inrichtingsarts de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard.

Trombosebeen

Uit de stukken, waaronder het medisch dossier, en wat op de zitting is besproken concludeert de beroepscommissie dat klager zich op 5 juli 2023 bij de medische dienst heeft gemeld in verband met klachten aan zijn kuit die waren ontstaan na het tennissen. Er bevond zich een flinke zwelling op de kuit en gedacht werd aan een zweepslag. Op 7 juli 2023 is klager gezien door de huisarts, die zag dat het been dikker was en niet rood. Sinds een eerder trombosebeen was het been vaker dikker. Volgens de inrichtingsarts waren er geen aanwijzingen voor opnieuw een trombosebeen. De verdikking was te verklaren als een reactie op een zweepslag. Eind juli 2023 veranderden de klachten. Op 25 juli 2023 gaf klager aan dat hij een tintelend gevoel had in zijn been, kramp had en spanning in het been ervoer. Na overleg met de huisarts werd de klinische verdenking op een trombose als zwak beoordeeld. Op 27 juli 2023 is besloten de D-dimeer – waarmee afbraakproducten van de stolling in het bloed worden gemeten – te bepalen. Er bleek toen sprake te zijn van een verhoogde waarde, wat een aanwijzing is voor trombose. De volgende dag is op de spoedeisende hulp een echo gemaakt, waarna de trombose werd bevestigd.

De beroepscommissie onderschrijft dat het beenletsel dat op 7 juli 2023 bij klager werd gezien passend is bij een zweepslag en dat er op dat moment nog geen verdenking was van een trombosebeen. Dit is anders op 25 juli 2023 wanneer klager bij de medische dienst wordt gezien met een tintelend gevoel, kramp en spanning in het been. Naar het oordeel van de beroepscommissie had op dat moment, mede gelet op klagers eerdere trombosebeen, direct de D‑dimeer moeten worden bepaald en niet pas op 27 juli 2023. Een andere mogelijkheid was geweest dat er direct was gestart met een antistollingsmiddel als Fraxiparine om de periode tot en met 27 juli 2023, toen alsnog de D‑dimeer is bepaald en klager voor een echo naar het ziekenhuis is ingestuurd, te overbruggen.

Het handelen van de inrichtingsarts moet in zoverre worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van na te noemen hoogte.

Steunkous

Klager heeft op 28 juli 2023 een comprinetkous meegekregen en op 18 augustus 2023 is een steunkous aangemeten. In november 2023 is de steunkous geleverd maar die paste niet, omdat klagers been slanker was geworden. Zo spoedig mogelijk zou een nieuwe steunkous worden aangemeten. In januari 2024 zijn nieuwe steunkousen aangemeten. Volgens klager heeft het bijna een jaar geduurd voordat hij een passende steunkous ontving.

Het is van belang om de juiste maat steunkous te dragen om ongewenste complicaties te voorkomen. De inrichtingsarts heeft erkend dat klager erg lang op zijn steunkous heeft moeten wachten. De beroepscommissie is van oordeel dat ten aanzien van het aanmeten van een nieuwe steunkous onvoldoende voortvarend is gehandeld. Het beroep is daarom ten aanzien van dit klachtonderdeel gegrond.

De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze voor de gegrond verklaarde klachtonderdelen vaststellen op €125,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de sportfysiotherapie.

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de trombose en de steunkous. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van in totaal €125,-.

 

Deze uitspraak is op 25 februari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit  mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.I. van Baar-Vroon en drs. N.C.J.A.M. Kochx, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

secretaris         voorzitter