Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/41998/TA en 24/41956/TA, 28 januari 2025, beroep
Uitspraakdatum:28-01-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummers        24/41998/TA en 24/41956/TA

Betreft [klager]

Datum 28 januari 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

het hoofd van FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling)

 

en

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen het pas in februari 2024 informeren door de instelling over een gewijzigde regeling van de belastingdienst tot het doen van een belastingaangifte.

De beklagcommissie bij de instelling heeft op 9 juli 2024 het beklag ten aanzien van de informatieplicht gegrond verklaard en voor het overige ongegrond en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €15,- zodra deze uitspraak onherroepelijk is geworden
(PZ 2024/12). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Het hoofd van de instelling heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld (24/41998/TA).

Klagers raadsman, mr. R. Polderman, heeft namens klager eveneens beroep ingesteld tegen deze uitspraak (24/41956/TA).

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman mr. R. Polderman gehoord op de digitale zitting van 20 december 2024. Het hoofd van de instelling heeft schriftelijk laten weten niet aanwezig te zullen zijn op de zitting en heeft voorafgaand aan de zitting een schriftelijke reactie gegeven op het beroepschrift van klager.

Mr. C.K. van Dijk, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van het hoofd van de instelling

Het door klager aangedragen onderwerp is niet aan te merken als een beslissing van het hoofd van de instelling waartegen op grond van artikel 56 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) beklag open staat. Evenmin is sprake van een concrete beperkende beslissing die ten aanzien van klager is genomen waartegen op grond van de artikelen 56 en 57 van de Bvt beklag openstaat. In artikel 56, vierde lid, van de Bvt is bepaald dat tegen de wijze waarop het hoofd van de instelling een bij of krachtens deze wet gestelde zorgplicht betracht geen beklag open staat. Het verplicht informeren door het hoofd van de instelling over de beslissing van de belastingdienst valt niet onder de in de Bvt opgenomen zorgplichten van het hoofd van de instelling. Klager had daarom niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in het beklag. Indien wordt geoordeeld dat klager wel in het beklag kan worden ontvangen, dan wordt verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Zoals al in de beklagprocedure uitvoerig is toegelicht, is in de loop van 2023 duidelijk geworden dat elke
tbs-instelling verplicht wordt om gegevens en inlichtingen te verstrekken aan de belastingdienst over de uitbetaling van vergoedingen aan patiënten (de zogeheten renseigneringsverplichting). Dit heeft tot gevolg dat patiënten op basis van die verstrekte gegevens en inlichtingen aangifte moeten doen over hun inkomsten en dit mogelijk zal leiden tot een aanslag op deze vergoedingen. Over het jaar 2022 is vrijstelling verleend door de belastingdienst, omdat niet tijdig is gecommuniceerd aan de instelling. De tbs-instellingen hebben hierover het overleg met elkaar gezocht, en gezocht naar ruimte om hiervan af te kunnen wijken. Dit heeft enige tijd gevergd. Het is niet de bedoeling geweest om bewoners doelbewust niet van dit proces op de hoogte te stellen, achteraf bezien hadden de bewonersraden in een eerder stadium betrokken moeten worden. De afdeling juridische zaken is met een advocatenkantoor gespecialiseerd in het belastingrecht in gesprek gegaan om de mogelijkheden te verkennen om de nieuwe belastingregel aan te vechten. Alle patiënten hebben gebruik kunnen maken van een door dit advocatenkantoor opgestelde standaardtekst voor het maken van bezwaar, en hebben bij het indienen van bezwaar ondersteuning kunnen krijgen van de afdeling maatschappelijk werk/patiënten financiën. Inmiddels zijn al deze bezwaren gegrond verklaard en zijn reeds betaalde belastingaanslagen teruggestort. Er is geen aanleiding om klager enige tegemoetkoming toe te kennen nu geen sprake is van niet meer ongedaan te maken rechtsgevolgen.

 

Standpunt van klager

De beklagcommissie heeft klager terecht ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Het hoofd van de instelling heeft zijn zorgplicht geschonden door klager niet tijdig te informeren over het doen van aangifte inkomstenbelasting in het geval dat de beloning voor dagbesteding over 2023 meer dan €1.900,- bedraagt. Klager meent dat de instelling verplicht was om klager hierover (tijdig) te informeren. Als hij namelijk eerder door de instelling op de hoogte was gesteld, had hij kunnen sparen of minder dagbesteding kunnen verrichten. Klager heeft slechts een week de tijd gehad om aangifte te doen, terwijl andere instellingen de verplichting van belastingaangifte boven een inkomen van €1.900,- al in 2022 hebben meegedeeld aan de verpleegden. Verwezen wordt in dit verband naar een door klager overgelegde getuigenverklaring. Hoewel het door klager betaalde belastinggeld (€346,-) op 16 oktober 2024 aan hem is teruggestort, heeft klager - door toedoen van de instelling – renteschade geleden. Daarnaast heeft klager ongemak ondervonden, zoals onzekerheid en stress. Verzocht wordt om het door klager ingediende beroep gegrond te verklaren en aan hem een tegemoetkoming van minimaal €100,- toe te kennen voor het door hem ondervonden ongemak/nadeel.

 

3. De beoordeling

De beklagcommissie heeft geoordeeld dat het hoofd van de instelling in het kader van zijn beheersbevoegdheid op grond van artikel 45 van de Bvt een plicht heeft om bewoners en dus ook aan klager informatie te verstrekken over een komende verplichting belastingaangifte te doen. Volgens de beklagcommissie is dit een beslissing als bedoeld in artikel 56, eerste lid, aanhef en onder e, van de Bvt waartegen beklag open staat en heeft het hoofd van de instelling deze informatieplicht geschonden.

Artikel 40, tweede lid, van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt), dat een uitwerking is van artikel 45 van de Bvt, bepaalt dat het beheer van het eigen geld van de verpleegde berust bij het hoofd van de instelling, tenzij in het verplegings- en behandelingsplan anders is bepaald.

De beroepscommissie kan zich niet verenigen met het oordeel van de beklagcommissie dat in klagers geval sprake is van een beklagwaardige beslissing en overweegt daartoe als volgt. Volgens vaste jurisprudentie is in het licht van artikel 56, vierde lid, in samenhang met artikel 56, eerste lid, aanhef en onder e, van de Bvt, alleen het niet naleven van een wettelijke zorgplicht waardoor een wettelijk recht van klager wordt geschonden vatbaar voor beklag krachtens artikel 56, eerste lid, onder e, van de Bvt. Nu noch in de wet- en/of regelgeving noch in een verdrag een wettelijk recht op het verplicht informeren van klager over een gewijzigde regeling van de belastingdienst (tot het doen van belastingaangifte) en een daarmee samenhangende zorgplicht voor de instelling zijn neergelegd, is geen sprake van een voor beklag vatbare beslissing en had klager niet-ontvankelijk verklaard moeten worden in zijn beklag. Anders dan de beklagcommissie heeft geoordeeld, gaat het hier niet om een door het hoofd van de instelling genomen beslissing in het kader van het beheer van klagers eigen geld, waaronder begrepen geldaanvragen voor betalingen en het reserveren van geld voor bepaalde doelen (schuldsanering, resocialisatiekosten, schadevergoeding aan slachtoffers), maar enkel om een regeling van de belastingdienst die de opbouw van klagers vermogen raakt en het al dan niet tijdig informeren over een nieuwe belastingregel. Daarmee staat het (niet tijdig) informeren door het hoofd van de instelling in dit geval naar het oordeel van de beroepscommissie in een te ver verwijderd verband tot het eigenlijke beheer van klagers geld. Dat zou anders zijn geweest als het hoofd van de instelling een bepaald geldbedrag van klagers rekening had gereserveerd voor de belastingaangifte. Dit neemt niet weg dat de beroepscommissie  klagers frustratie invoelbaar vindt en dat als het hoofd van de instelling de verpleegden op een eerder moment over de nieuwe belastingregel had geïnformeerd – wat in de gegeven omstandigheden wenselijk was geweest – klager mogelijk een andere beslissing had genomen over het aantal te werken uren om zo onder de financiële grens van de aangifteplicht te blijven.

Nu sprake is van een niet voor beklag vatbare beslissing, komt de beroepscommissie niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beklag en de vraag of en welke tegemoetkoming klager zou toekomen.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep van het hoofd van de instelling gegrond verklaren, het beroep van klager ongegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep van het hoofd van de instelling gegrond, het beroep van klager ongegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

 

Deze uitspraak is op 28 januari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, M. Bakker MSc en mr. dr. B.J.M. Frederiks, leden, bijgestaan door mr. J.M.M. van den Hoek, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven