Nummer 25/45949/STA
Betreft [verzoeker]
Datum 24 januari 2025
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van
[verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
Het hoofd van FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 21 januari 2025 beslist dat verzoeker wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) (hierna: a‑dwangbehandeling), ingaande op 24 januari 2025, voor de duur van drie maanden.
Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van het hoofd van de instelling op het schorsingsverzoek en van het beroepschrift.
2. De standpunten
Standpunt van verzoeker
Verzoeker is niet in de instelling geplaatst vanwege een psychiatrische behandeling of een observatieonderzoek, maar vanwege een rehabilitatietraject. Er is sprake van valsheid in geschrifte. Dit wil men nu koste wat kost uitwissen door hem dwangmedicatie toe te dienen. Er valt niet over verzoekers betrouwbaarheid te twisten. De instelling wil bij verzoeker het middel abilify met een dosering van 400mg toedienen. Dit is een overdosis en is genoeg om een excuusmoord te plegen om de wandaden van de instelling te maskeren. De dwangmedicatie is een ongekende wreedheid. Verzoeker is bereid om zijn betrouwbaarheid te tonen door, zonder medicatie, therapieën te gaan volgen.
Standpunt van het hoofd van de instelling
Inmiddels heeft verzoeker aangegeven open te staan voor gesprekken met een psycholoog. Hij geeft aan dat dit vooral bedoeld is om de dwangbehandeling af te wenden, maar het behandelteam ziet dat verzoeker een handreiking doet en neemt deze wel aan. De toediening van het depot op vrijdag 24 januari 2025 zal geen doorgang vinden. Mocht verzoeker niet responsief blijken te zijn voor therapie, dan zal het depot (en derhalve de dwangbehandeling) alsnog plaatsvinden. Verder wordt verwezen naar de schriftelijke mededeling van de beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, waarin is opgenomen waarom het starten van een a-dwangbehandeling bij verzoeker noodzakelijk wordt geacht, naar de aanvulling op het behandelplan en naar de verklaringen van de behandelend psychiater en van de onafhankelijke psychiater.
3. De beoordeling
Uit de inlichtingen van het hoofd van de instelling komt naar voren dat verzoeker zich inmiddels bereid heeft getoond om gesprekken te voeren met een psycholoog en dat daarom is besloten de aanvang van de dwangbehandeling op te schorten in afwachting van verzoekers responsiviteit op de therapeutische behandeling. Nu er binnen de duur van drie maanden waarvoor de beslissing geldt alsnog gevolg kan worden gegeven aan het starten van een a-dwangbehandeling, gaat de voorzitter over tot de voorlopige beoordeling van die beslissing.
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van het hoofd van de instelling slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen.
Op grond van artikel 16c, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, van de Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
De a-dwangbehandeling is erop gericht om te voorkomen dat een verpleegde langdurig in een instelling moet verblijven. Er hoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 van de Bvt en artikel 16b, aanhef en onder b, van de Bvt.
Uit de stukken, waaronder verzoekers behandelingsplan, de verklaringen van de behandelend psychiater en een psychiater die niet bij de behandeling van verzoeker betrokken was, blijkt dat bij verzoeker sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde trekken in combinatie met psychotische overschrijdingen. Verzoeker verblijft sinds 6 februari 2024 in de instelling, waar de behandeling vooralsnog niet van de grond is gekomen. Verzoeker weigert sinds zijn opname alle vormen van behandeling – ook met medicijnen – omdat hij het niet eens is met zijn diagnose en de rechtsgang. Gesprekken over een behandeltraject verlopen zeer moeizaam en vormen vrijwel altijd een trigger voor hem om boos te worden. Verzoeker wordt vaak als druk en chaotisch ervaren, hij kan luid praten en schelden en hij laat zich daarin niet begrenzen door het personeel. Verzoekers gedrag wordt als dreigend ervaren en hij heeft daarom al meermaals een kamerprogramma opgelegd gekregen. Zonder medicatie is het risico op geweld groot en daarmee is verzoekers eigen veiligheid en die van anderen in het geding. Daarnaast loopt verzoekers behandeling vast, waardoor er geen zicht is op resocialisatie en hij afstevent op een plaatsing binnen de LFPZ. In het verleden is gebleken dat medicatie bij verzoeker het meest effectieve middel is om zijn psychotische belevingen te behandelen en het gevaar waartoe de psychose kan leiden af te wenden.
Gelet op het voorgaande is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker vanuit de bij hem vastgestelde stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis verzoeker doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Daarbij voldoet de beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling naar het voorlopig oordeel van de voorzitter aan de daaraan te stellen eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
De bestreden beslissing kan dan ook niet worden aangemerkt als zodanig onredelijk dat er een spoedeisend belang is om op dit moment over te gaan tot schorsing van die beslissing.
Uit de inlichtingen van het hoofd van de instelling komt naar voren dat de tenuitvoerlegging van de beslissing tot het starten van een a-dwangbehandeling thans is uitgesteld nu verzoeker bereid is met een psycholoog te spreken. Deze omstandigheid doet echter niet af aan het voorlopig oordeel van de voorzitter dat de beslissing op gronden is genomen die de beslissing kunnen dragen.
Gelet op het voorgaande zal de voorzitter het verzoek afwijzen.
4. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is op 24 januari 2025 gegeven door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.
secretaris voorzitter