Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/40228/GA, 23 januari 2025, beroep
Uitspraakdatum:23-01-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/40228/GA

Betreft             [klager]

Datum             23 januari 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 8 februari 2024 om het bezoek van zijn (stief)zoon voor drie maanden te ontzeggen.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichtingen (PI) Middelburg heeft op 8 april 2024 het beklag ongegrond verklaard (MB-2024-89). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. T. Urbanus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, klagers raadsman mr. D. Gaasbeek (kantoorgenoot van mr. T. Urbanus) en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Middelburg, (deels digitaal) gehoord op de zitting van 13 december 2024 in de PI Vught. Mr. P. de Vries, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Gedurende de behandeling van klagers strafzaak is nooit besloten om het bezoek van zijn stiefzoon te beperken, Ook het Openbaar Ministerie (OM) heeft daar nooit negatief over geadviseerd. Klager is in hoger beroep veroordeeld. In de PI Achterhoek mocht zijn stiefzoon altijd op bezoek komen en deelnemen aan de ouder-kinddagen. Tijdens de (ongeveer vijftien maanden durende) schorsing van klagers voorlopige hechtenis verbleef klager op hetzelfde adres als zijn stiefzoon. Klager heeft toen lange tijd met hem samen gewoond. Ook heeft klager rondom het overlijden van zijn moeder twee weken thuis verbleven. Klager heeft daarnaast telefonisch contact met zijn stiefzoon. De omstandigheden zijn tussentijds niet veranderd.

De PI Middelburg had in januari 2024 ook besloten om het bezoek van klagers stiefzoon te ontzeggen. Een klacht tegen deze beslissing is gegrond verklaard. De PI Middelburg heeft aangegeven dat rondom de totstandkoming van die beslissing een fout is gemaakt bij het verwerken van de informatie die van het OM is ontvangen. Het OM-advies zou een waarschuwing bevatten met betrekking tot het toestaan van één-op-één bezoek, maar tijdens regulier bezoek of een ouder-kinddag is daar geen sprake van. Deze beslissing is dan ook teruggedraaid. Het is niet duidelijk waarom exact ditzelfde OM-advies nu dan wel zou kunnen leiden tot een algehele bezoekontzegging.

De beslissing voldoet niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Niet gebleken is dat deze verstrekkende maatregel noodzakelijk is. Deze maatregel is in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 9 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Klagers stiefzoon heeft zelf ook aangegeven op bezoek te willen komen bij zijn stiefvader.

Standpunt van de directeur

De directie verwijst naar de uitspraak van de beklagcommissie en naar wat in de beklagprocedure naar voren is gebracht.

De beslissing is gebaseerd op het negatieve OM-advies van 18 januari 2024. Het feit dat klager in de PI Achterhoek wel bezoek kon ontvangen van zijn stiefzoon, maakt geen verschil voor de beslissing in de PI Middelburg. De strafzaak liep nog in cassatie en kon nog worden terugverwezen naar de rechtbank of het gerechtshof. Daarmee was de strafzaak nog niet onherroepelijk. Klagers stiefzoon zou nog kunnen worden opgeroepen als getuige. De beslissing is genomen ter bescherming van ‘het slachtoffer dan wel anderszins betrokkenen bij de strafzaak’, zoals bedoeld in artikel 36, vierde lid, onder d., van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).

 

3. De beoordeling

Het OM heeft op 18 januari 2024 negatief geadviseerd over de deelname van klagers stiefzoon aan de ouder-kinddag. Het OM schreef – kort weergegeven – dat het slachtoffer (klagers dochter) heeft verklaard dat zij onder druk van klager en zijn vrouw uiteindelijk heeft aangegeven dat haar aangifte en de veronderstelde feiten niet kloppen. Klagers stiefzoon heeft ook verklaringen afgelegd in dit dossier. Het OM achtte het niet wenselijk dat klager zijn stiefzoon zou zien; het OM wilde voorkómen dat – behalve zijn dochter – ook klagers stiefzoon onder druk zou komen te staan.

Uit de beslissing volgt dat de directeur het advies van het OM heeft overgenomen en daarom ter bescherming van de stiefzoon het bezoek van klagers stiefzoon voor de duur van drie maanden heeft ontzegd. De directeur heeft toegelicht dat beoogd is om het belang zoals genoemd in artikel 36, vierde lid, onder d., van de Pbw te beschermen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie blijkt uit de beslissing niet van een individuele belangenafweging en is de beslissing aldus onvoldoende gemotiveerd. Klagers stiefzoon kwam voorheen altijd op bezoek; in een eerdere fase van klagers strafzaak was het dus blijkbaar niet nodig om het bezoek te ontzeggen. Tijdens klagers schorsing, die ruim een jaar heeft geduurd, verbleef klager op hetzelfde adres als zijn stiefzoon. Ook kon klager nog steeds telefonisch contact met zijn stiefzoon onderhouden. Klagers stiefzoon heeft zelf aangegeven dat hij zijn stiefvader wil blijven bezoeken. De directeur heeft naar het oordeel van de beroepscommissie niet voldoende inzichtelijk gemaakt in hoeverre deze omstandigheden zijn meegewogen. Het enkel overnemen van het negatieve OM-advies is – mede gelet op het belang van de instandhouding van de ouder-kindrelatie – onder deze omstandigheden niet afdoende.

Daar komt bij dat rechtbank noch gerechtshof aanleiding hebben gezien om contact tussen klager en zijn stiefzoon te verbieden. Ook geldt dat de strafzaak tegen klager zich ten tijde van de beslissing van de directeur in de cassatiefase bevond, zodat van een inhoudelijke behandeling met het eventueel horen van (mogelijk door klager direct of indirect te beïnvloeden) getuigen redelijkerwijs geen sprake meer zou zijn.

Bij deze stand van zaken moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €60,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €60,-.

Deze uitspraak is op 23 januari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, mr. dr. P. Jacobs en mr. R. Raat, leden, bijgestaan door mr. L.A.E. Rijnja, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

 

Naar boven