Nummer 23/35192/GA
Betreft [klager]
Datum 3 februari 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 1 februari 2023 tot afwijzing van zijn verzoek om hem over te brengen naar een accommodatie in de zin van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).
De beklagrechter bij de locatie Roermond heeft op 25 juli 2023 het beklag ongegrond verklaard (R-2023-62). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. W.H.J.W. de Brouwer, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager moest worden overgebracht van de extrazorgvoorziening (EZV) naar een GGZ‑accommodatie. Hij heeft niet aangeboren hersenletsel en een zeer ernstige ziekelijke stoornis van de geestesvermogens.
Klager erkent dat de Wvggz een behandelwet is die geen strafvorderlijk belang dient. De geneesheer-directeur kan alleen verplichte zorg verlenen als dat doelmatig, proportioneel en subsidiair is. Daarom zijn er in GGZ-klinieken veelal geen isolatiekamers. Als deze er zijn, zijn ze zeer sober ingericht met het oog op een zeer kort verblijf. Het doel van verplichte zorg is niet iemand opsluiten en straffen, maar behandelen. Van ‘separatie’ wordt alleen gebruik gemaakt in een crisissituatie.
De rechter-commissaris, de raadkamer en de rechtbank hebben (afzonderlijk) geoordeeld dat het psychiatrische toestandsbeeld van klager (en de daarvoor aanwezige zorgmachtiging) tot een situatie leidt die maakt dat voorlopige hechtenis niet (langer) noodzakelijk is. Daarom is op verschillende momenten aan het Openbaar Ministerie (OM) bevolen dat er een schorsingsplan moet worden opgesteld via de reclassering met bijvoorbeeld elektronische monitoring. Gelet op de weigerende houding van het OM, heeft de rechtbank uiteindelijk de voorlopige hechtenis opgeheven zonder enig schorsingsplan, met alleen een locatie- en contactverbod.
Er was sprake van noodzakelijke zorg en een verblijf in de locatie Roermond was niet aangewezen. Dit had de rechter-commissaris al te kennen gegeven. Het laten beoordelen door een psycholoog en/of huisarts is onvoldoende gelet op de kenbare psychiatrische problematiek.
Namens klager is naar voren gebracht dat een zorgmachtiging ook in de plaats kan treden van voorlopige hechtenis. Met dit verzoek is beoogd dat het voorarrest over zou gaan in een vrijheidsbeneming op grond van de Wvggz. Met dit verzoek is aan de directeur verzocht de zorgmachtiging (gewoon) aan te merken als een vrijheidsbenemende maatregel in de zin van artikel 67a, derde lid, van (zo begrijpt de beroepscommissie) het Wetboek van Strafvordering (WvSv).
Er is verder sprake van een onderzoek in de zin van artikel 196 van het WvSv. Het nagestreefde doel kan ook door toepassing van artikel 15, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) worden gerealiseerd. In het geval van een stoornis, aandoening of handicap van een voorarrestant, kan een gedetineerde naar een accommodatie worden overgebracht om daar zo lang als nodig is te worden verpleegd. De voorlopige hechtenis wordt hierdoor niet aangetast en blijft onderworpen aan de gewone regels.
Er is sprake van ernstige psychiatrische problematiek. Desondanks is er geen psychiater betrokken geweest bij klagers zorg in de locatie Roermond. Dit heeft bijvoorbeeld geleid tot een disciplinaire straf voor het opsparen van medicatie. De psycholoog had geen idee van het ziektebeeld van klager en dat daarom ook het toedienen van dwangmedicatie was opgenomen in de zorgmachtiging. Er is geen sprake geweest van een deskundig (psychiatrisch) oordeel en de zorg voor klager was ontoereikend en onverantwoord. Daarom had de directeur klager moeten overplaatsen.
Klager verzoekt om aan hem een schadevergoeding toe te kennen van €100,-.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft het standpunt in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
In deze uitspraak zal de beroepscommissie een overzicht geven van geldende wet- en regelgeving en jurisprudentie en daaraan een nadere invulling geven, om duidelijk te maken wat zij van de directeur verwacht bij het nemen van een beslissing over overbrenging in de zin van artikel 15, vierde lid, van de Pbw. Dit wordt (net zoals overbrenging in de zin van artikel 43, vierde lid, van de Pbw) ook wel artikelplaatsing genoemd.
De beroepscommissie heeft recent in RSJ 24 december 2024, 23/31891/GA, ook een overzicht gegeven over artikel 43, vierde lid, van de Pbw.
Nadat de beroepscommissie het kader uiteen heeft gezet, zal zij klagers beklag beoordelen.
Overbrenging voor verpleging
In artikel 15, vierde lid, van de Pbw staat:
In geval van een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap van een gedetineerde kan Onze Minister bepalen dat de gedetineerde naar een accommodatie als bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) of artikel 1, onderdeel b, van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten zal worden overgebracht om daar zolang dat noodzakelijk is te worden verpleegd. Indien de gedetineerde wordt overgebracht ten behoeve van de verlening van forensische zorg, bedoeld bij of krachtens de Wet forensische zorg (Wfz), geschiedt de overbrenging overeenkomstig die wet.
Op grond van dit artikel kan een gedetineerde ten behoeve van zijn behandeling worden overgebracht naar een accommodatie.[1]
Als sprake is van forensische zorg, is artikel 6.7 van de Wfz dus van toepassing. Als er sprake is van overige vormen van zorg, dan blijft artikel 15, vierde lid, van de Pbw onverkort van toepassing.[2]
Wanneer is er sprake van forensische zorg?
Forensische zorg is zorg die wordt verleend aan een justitiabele met een psychische stoornis, verslaving, psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap, en die al dan niet als een voorwaarde, onderdeel uitmaakt van een straf of een maatregel, of van de ten uitvoerlegging van een straf of maatregel, of als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een sepot, een schorsing van de voorlopige hechtenis, of een gratieverlening op grond van de Gratiewet, dan wel onderdeel uitmaakt van een strafbeschikking waarbij een gedragsmaatregel wordt opgelegd. Deze volzin is niet van toepassing op zorg die al dan niet als voorwaarde onderdeel uitmaakt van een straf of maatregel bedoeld in het Eerste boek, Titel VIII A, van het Wetboek van Strafrecht. Forensische zorg omvat de zorg als bedoeld in artikel 3:2 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg en artikel 1, vierde lid, en artikel 2, eerste lid, van de Wet zorg en dwang.[3]
Forensische zorg omvat tevens begeleiding, waaronder ambulante begeleiding en dagactiviteiten, beschermd wonen, behandeling van aanpassingsstoornissen, psychoanalyse en electroconvulsietherapie.[4]
De overbrenging ten behoeve van verpleging, van een gedetineerde die een gevangenisstraf uitzit, kan forensische zorg zijn en niet-forensische zorg zijn. Daarvoor hangt het ervan af of de zorg onderdeel uitmaakt van de (tenuitvoerlegging van) de straf. Het is de beroepscommissie niet duidelijk geworden wanneer wel en wanneer geen sprake is van forensische zorg. Er is een gebrek aan duidelijkheid in de Pbw, de Wfz (en aanverwante regelingen) en de bijbehorende memories van toelichting. Daarom gaat de beroepscommissie ervan uit dat de overbrenging van een gedetineerde naar een GGZ-accommodatie voor behandeling van zijn psychiatrische problematiek (waarover het in casu over gaat) in dit geval forensische zorg is. Daarmee is er sprake van de overbrenging naar een instelling voor forensische zorg en geschiedt de overbrenging op grond van artikel 6.7 van de Wfz.
Wie beslist over de overbrenging?
Als de overbrenging naar een accommodatie van een gedetineerde een instelling voor forensische zorg betreft, beslist de directeur van de PI, namens de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister).[5]
Als er geen sprake is van forensische zorg, is artikel 15, vierde lid, van de Pbw van toepassing en niet de Wfz en het Bfz. Volgens de tekst van artikel 15, vierde lid, van de Pbw is de Minister bevoegd.[6] In praktijk beslist dan de Divisie Individuele Zaken namens de Minister.[7]
Een verzoek tot overbrenging
Als er sprake is van forensische zorg en de directeur bevoegd is om te beslissen, dan kan een gedetineerde een verzoek doen tot overbrenging en moet de directeur daarop een beslissing nemen.[8] Als overbrenging voor noodzakelijke verpleging onvrijwillig geschiedt, dan is een zorgmachtiging of een rechterlijke machtiging vereist.[9] Als de gedetineerde schriftelijk en vrijwillig instemt, dan is dat niet vereist.
Als een gedetineerde bij zijn casemanager kenbaar heeft gemaakt dat hij in aanmerking wenst te komen voor overbrenging, start de casemanager (namens de directeur) het traject op. Een gedetineerde zou onder omstandigheden kunnen klagen over het niet voortvarend handelen van de casemanager[10] of het verzuim van de directeur om tijdig een beslissing te nemen.[11]
De formele vereisten aan de beslissing van de directeur
Als er sprake is van forensische zorg, dan is een schriftelijke beslissing bij een toewijzende beslissing vereist. De plaatsing van een forensische patiënt geschiedt immers op basis van een gedagtekend besluit.[12] Als de directeur het verzoek van de gedetineerde afwijst, dan is een schriftelijke beslissing niet vereist.
Een schriftelijke beslissing is overigens in elke situatie wel wenselijk, omdat dit de inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de beslissing ten goede komt. Ook moet de beslissing in elk geval wel gemotiveerd kenbaar worden gemaakt aan de gedetineerde.
Een gedetineerde kan beklag instellen tegen de beslissing van de directeur.[13]
De motivering van de beslissing van de directeur
De directeur moet beoordelen of de gedetineerde een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap heeft en overbrenging naar een accommodatie om daar te worden verpleegd noodzakelijk is. [14] Als de directeur van mening is dat aan dit criterium niet is voldaan, wijst hij het verzoek af.
De beroepscommissie overweegt dat de directeur een individuele belangenafweging dient te maken. Daarbij kan de directeur betrekken:[15]
- de indicatiestelling (eventueel gebaseerd op een delictanalyse en risicotaxatie);
- het penitentiair dossier;
- het inrichtingsdossier;
- een advies van de officier van justitie over de tenuitvoerlegging, het niveau van beveiliging en eventueel te stellen voorwaarden;
- een advies van de reclassering over de wijze waarop het toezicht wordt vormgegeven;
- een eventueel advies van de rechter over de tenuitvoerlegging;
- een advies van de plaatsings- en vrijhedencommissie van de PI;
- het advies van de selectiefunctionaris over de zorgaanbieder bij welke en de behandellocatie op welke de verlenging van forensische zorg zal plaatsvinden;
De volgende aspecten kunnen een rol spelen in de beslissing:[16]
- de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de forensische patiënt voor de veiligheid van anderen dan de forensische patiënt of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;
- de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt;
- de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.
De indicatiestelling
Een indicatiestelling is een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies van deskundigen, opgesteld op basis van onderzoek van de verdachte, veroordeelde of gedetineerde, waarin de forensische zorgbehoefte en het noodzakelijke beveiligingsniveau is opgenomen.[17]
De beroepscommissie begrijpt dat een dergelijk advies zowel positief (indicerend) of negatief (niet‑indicerend) kan zijn.
Bevoegd tot indicatiestelling zijn het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), het psycho-medisch overleg (PMO) van de PI of de reclassering, afhankelijk van de betreffende gedetineerde en het type instelling voor forensische zorg.[18]
De directeur kan een verzoek om artikelplaatsing afwijzen zonder indicatiestelling op te vragen. Een oordeel van het PMO, het NIFP of de reclassering over de zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zal echter in de regel noodzakelijk zijn om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen over artikelplaatsing. De beroepscommissie acht het opvragen van een indicatiestelling door de directeur bij het bevoegde orgaan geboden als daartoe aanleiding bestaat.[19]
Als een gedetineerde is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wegens een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf, dan dient de directeur een delictanalyse en risicotaxatie (van niet ouder dan zes maanden) bij de last tot indicatiestelling te voegen.[20]
Beëindiging van de artikelplaatsing
De directeur kan beslissen tot beëindiging van de artikelplaatsing.[21] Ook deze beslissing dient voldoende gemotiveerd te zijn. Een gedetineerde kan beklag instellen tegen deze beslissing.
Waartegen is klagers beklag gericht?
Klagers raadsman heeft op 18 januari 2023 aan de directeur verzocht om hem over te plaatsen voor een tijdelijke noodzakelijke behandeling in de zin van artikel 15, vierde lid, van de Pbw.
Op 1 februari 2023 heeft een medewerker van de locatie Roermond gereageerd dat klager iedere week wordt besproken in het PMO, waar de geboden zorg zorgvuldig wordt geëvalueerd. Als de zorgmogelijkheden binnen de inrichting als ontoereikend worden ingeschat, kan ervoor worden gekozen om een gedetineerde over te plaatsen naar een Psychiatrisch Penitentiair Centrum. Vooralsnog was daar volgens het PMO geen noodzaak toe.
De beroepscommissie begrijpt deze e-mail als een afwijzende beslissing van klagers verzoek om overbrenging in de zin van artikel 15, vierde lid, van de Pbw. Klagers raadsman heeft daartegen beklag ingesteld.
Inhoudelijke beoordeling van klagers beklag
Klager wilde naar een GGZ-accommodatie voor noodzakelijke verpleging. Volgens zijn raadsman heeft klager niet aangeboren hersenletsel, schizofrenie en een laag IQ. Hij heeft dagelijks medische en psychiatrische zorg nodig. Er is sprake geweest van meerdere opnames in een gedwongen kader. Bij onregelmatige medicatie-inname of na medicatieontrouw bestaat een paranoïde beeld, verbale agressie en toename van angstklachten rondom somatische klachten. Klager is door een psychiater als ontoerekeningsvatbaar beoordeeld. Volgens klagers raadsman is dit een duidelijke indicatie dat klager moet worden overgebracht naar een GGZ-accommodatie.
De beroepscommissie stelt vast dat de psychiatrische problematiek van klager niet nader is toegelicht of onderbouwd met stukken. Volgens de raadsman heeft de reclassering aangegeven dat klager ernstige psychiatrische problematiek heeft. Ook stelt hij dat de rechter‑commissaris, de raadkamer en de rechtbank hebben geoordeeld dat het psychiatrische toestandsbeeld van klager (en de daarvoor aanwezige zorgmachtiging) tot een situatie leidt dat voorlopige hechtenis niet (langer) noodzakelijk is. Het reclasseringsrapport, de uitspraken van de rechter-commissaris, de raadkamer en de rechtbank, en de zorgmachtiging zijn echter niet overgelegd in het kader van de beklag- en beroepsprocedure. De beroepscommissie kan alleen afgaan op de informatie in het dossier.
De motivering van de directeur is niet heel uitgebreid en ook niet onderbouwd met stukken. Wel wordt klager wekelijks besproken in het PMO. Het PMO acht de zorg op de EZV voldoende toereikend. De beroepscommissie gaat ervan uit dat het PMO in klagers geval moet worden gezien als de indicerende instantie. Kennelijk achtte het PMO een overbrenging naar een GGZ‑accommodatie niet geïndiceerd.
Op grond van de stukken en de onderbouwing van het verzoek, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing voldoende is gemotiveerd en dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat overbrenging naar een GGZ-accommodatie voor verpleging niet noodzakelijk is. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.
Deze uitspraak is op 3 februari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
secretaris voorzitter
[1] Stb. 2019, 230, p. 50. Dit verschilt van artikel 43, vierde lid, van de Pbw, omdat overbrenging volgens dat artikel wordt toegepast ten behoeve van behandeling en resocialisatie in de laatste fase van de gevangenisstraf (vergelijk RSJ 24 december 2024, 23/31891/GA en RSJ 31 januari 2025, 23/38115/GA).
[2] Kamerstukken II 2009/2010, 31 398, nr. 3 (MvT), p. 30.
[3] Artikel 1.1, tweede lid, van de Wfz.
[4] Artikel 2 van de Regeling forensische zorg (Rfz).
[5] Artikel 6.1, aanhef en onder b, van het Besluit forensische zorg (Bfz). De beroepscommissie begrijpt dat dit laatste op dit moment moet worden gelezen als: de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
[6] De beroepscommissie begrijpt dat dat op dit moment moet worden gelezen als: de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
[7] Analoog aan de praktijk van (over)plaatsing op grond van artikel 15, tweede lid, van de Pbw.
[8] Analoog aan de jurisprudentie over artikel 43, vierde lid, van de Pbw: RSJ 5 april 2023, 21/20860/GA.
[9] Artikel 6.7 van de Wfz.
[10] Analoog aan de jurisprudentie over artikel 43, vierde lid, van de Pbw: RSJ 7 januari 2022, 20/16516/GA.
[11] Artikel 60, tweede lid, van de Pbw. Analoog aan de jurisprudentie over artikel 43, vierde lid, van de Pbw: RSJ 5 april 2023, 21/20860/GA.
[12] Artikel 6.1, eerste lid, van de Wfz.
[13] Artikel 60, eerste lid, van de Pbw.
[14] Artikel 15, vierde lid, van de Pbw en artikel 6.7 van de Wfz.
[15] Gebaseerd op artikel 6.2a van het Bfz.
[16] Gebaseerd op artikel 6.2 van de Wfz.
[17] Artikel 1.1, eerste lid, onder e, van de Wfz.
[18] Artikel 5.1 van het Bfz.
[19] Vergelijk over artikel 43, vierde lid, van de Pbw: RSJ 31 maart 2023, 22/27515/GA.
[20] Artikel 5.2 van het Bfz.
[21] Artikel 15b van de Rfz.