Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/41020/GM, 17 januari 2025, beroep
Uitspraakdatum:17-01-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/41020/GM

Betreft             klager

Datum             17 januari 2025

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. M.C.E.A. Kloosterman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij lang heeft moeten wachten op hulpmiddelen: een rolstoel, een matras, wandbeugels en een verlengde douchekop. Daarnaast krijgt hij niet de juiste pijnmedicatie en heeft hij onvoldoende toegang tot de fysiotherapie.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en (…), interim hoofd zorg, namens de inrichtingsarts, gehoord op de digitale zitting van 3 december 2024.

Als toehoorder was aanwezig (…), lid van de RSJ.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager vindt dat hij niet serieus wordt behandeld. Na bijna een jaar wachten heeft hij een rolstoel gekregen, maar hij is er niet echt op vooruit gegaan. Er zitten namelijk kleine wieltjes voorop waar voorheen grote dikke wielen zaten. Daardoor kan hij niet over de drempels in zijn cel en kan hij niet op tijd naar de fysiotherapeut aan de andere kant van het gebouw, terwijl hij wel fysiotherapie nodig heeft. Voor de (zenuw)pijn die hij al jaren heeft, had hij buiten wel goede medicatie, maar in detentie niet. Ook kreeg hij niets voor de bijwerkingen van de medicatie. De pijn aan zijn andere been, heup, rug en armen zijn erbij gekomen. Klager heeft minstens twee maanden zonder pijnstilling gezeten. Hij is voor zijn pijnklachten niet naar een specialist in het ziekenhuis doorverwezen.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de inrichtingsarts

Klager is op 13 maart 2023 overgeplaatst vanuit het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) zonder een uitgebreide lijst met wat hij nodig had aan hulpmiddelen. Vanuit het JCvSZ is doorgegeven dat klager ADL zelfstandig is en een rolstoel en armrollator heeft. Het was niet duidelijk of hij meer hulpmiddelen nodig had. Het starten van de aanvraag en regelen van hulpmiddelen is pas na de plaatsing van klager gedaan en pas nadat bleek dat klager deze hulpmiddelen nodig had. Er is een lokale ergotherapeut ingeschakeld en er is een speciale rollator geregeld die iets hoger is dan de armrollator die hij had en een hoog-laagbed met matras. De plaatsing daarvan was op 9 november 2023. Op advies van de ergotherapeut is in verband met klagers pijnklachten een speciaal matras besteld. Klager vond dit geen fijn matras en heeft zelf een ander matras geregeld en dit pas later laten weten aan de medische dienst. Later heeft klager op advies van de ergotherapeut een ander matras gekregen waar hij wel tevreden over is. Op 8 januari 2024 zijn de wandbeugels en de verlengde douchekop geplaatst.

Bij binnenkomst had klager een standaard rolstoel. Na een tijd bleek deze niet adequaat vanwege een toename van de klachten, waarop een ergotherapeut is ingeschakeld voor advies. Deze heeft klager op 13 oktober 2023 bezocht. Er is een korte vertraging opgetreden bij de bestelling van de stoel. Uiteindelijk heeft klager een nieuwe rolstoel gekregen. Klager gaf direct aan dat hij niet tevreden was over deze rolstoel. Hij wil een elektrische rolstoel. Eerder heeft hij ook om een scootmobiel gevraagd, maar dit verzoek is afgewezen. Klager heeft de voor hem aangepaste onderdelen van de stoel afgehaald en op de arbeid de voorwielen verplaatst. Na twee dagen kwam klager met schade aan de rolstoelwielen op de medische dienst. De week erop is de ergotherapeut langs geweest om de rolstoel voor klager persoonlijk in te stellen. Zij heeft nogmaals aangegeven dat er een contra-indicatie is voor een elektrische rolstoel en dat klager zich goed in deze rolstoel kan verplaatsen. De aanvraag en het aanpassen hebben binnen een redelijke termijn plaatsgevonden. Andere aanpassingen zijn klager niet beloofd. Klager heeft steeds een terugkoppeling over de stand van zaken gekregen van de verpleegkundige of de verpleegkundig specialist. Het regelen en bestellen van materiaal kost tijd. Dat is niet anders dan buiten detentie waar bijvoorbeeld de aanvraag voor een aangepaste rolstoel gemiddeld een half tot driekwart jaar duurt. Het advies van de medisch adviseur om op de medische dienst zoveel mogelijk te werken met een vast aanspreekpunt, was al ingevoerd.

Het klopt niet dat klager geen pijnmedicatie krijgt. De huisarts heeft regelmatig overleg gehad met klager en de medisch specialist en er zijn verschillende middelen uitgeprobeerd. Er wordt van alles aan gedaan om een oplossing te vinden voor de pijn, maar na velen jaren pijnklachten blijkt wel hoe lastig het is om adequate medicatie te vinden. Klager wordt daarin serieus genomen. Klager is bij binnenkomst direct naar de fysiotherapie verwezen. Omdat hij een paar keer niet is verschenen is die behandeling gestopt.

 

3. De beoordeling

In beroep kan alleen aan de orde zijn het medisch handelen van de inrichtingsarts zoals dat in de klacht aan de orde is gesteld en is toegelicht. Klager en zijn raadsvrouw hebben ter zitting ook andere kwesties naar voren gebracht. Uitbreiding van de klacht in beroep is echter niet mogelijk, zoals ter zitting is uitgelegd, zodat de beroepscommissie die andere kwesties verder niet zal bespreken.

Hulpmiddelen

Klager is na een revalidatietraject in het JCvSZ op 13 maart 2023 met een rolstoel binnengekomen in het JC Zaanstad. Die rolstoel bleek niet geschikt voor klager.

Uit het medisch dossier blijkt verder onder meer het volgende.

Op 25 september 2023 heeft de inrichtingsarts met klager gesproken over de vraag welke hulpmiddelen hij nodig heeft en is de ergotherapeut om advies gevraagd.

Op 13 oktober 2023 is de ergotherapeut in de inrichting geweest om te adviseren over een hoog-laagbed, een matras, steunen in de douche en een rolstoel. Aan klager is een hoog-laagbed verstrekt en er is een matras besteld. Die heeft klager na enige vertraging ontvangen. De wandbeugels en verlengde douchekop zijn op 8 januari 2024, de dag dat klager zijn klacht indiende, geplaatst.

Op 30 januari 2024 is de ergotherapeut gemaild om een afspraak in te plannen om de maten op te meten voor een andere rolstoel.

Op 22 februari 2024 heeft klager gevraagd naar de status van zijn aangepaste rolstoel. De verpleegkundig specialist, die was aangewezen als vast aanspreekpunt, zou een afspraak maken met de ergotherapeut.

Op 29 februari 2024 is telefonisch contact geweest met de ergotherapeut om de rolstoel te bestellen. De verwachting was dat deze in ongeveer twee weken tijd zou worden geleverd.

Op 25 april 2024 heeft de ergotherapeut laten weten dat de levering langer ging duren. Klager heeft de rolstoel op 21 mei 2024 gekregen. Het bemiddelingsgesprek naar aanleiding van de klachten heeft op 2 mei 2024 plaatsgevonden. Het hoofd zorg heeft bevestigd dat de aanvraag van de rolstoel niet soepel is verlopen en dat er vertraging is ontstaan.

De beroepscommissie is van oordeel dat het proces rond de advisering, aanvraag en levering van de rolstoel te lang heeft geduurd. Klager heeft de rolstoel pas na ruim acht maanden ontvangen, lang nadat de ergotherapeut was ingeschakeld en klager zich over de gang van zaken had beklaagd. Ook het proces ten aanzien van de andere hulpmiddelen had pro-actiever in gang kunnen worden gezet. De beroepscommissie is van oordeel dat al met al de inrichtingsarts, met wie de verpleegkundige in een procedure als deze wordt gelijkgesteld, onvoldoende voortvarend en adequaat heeft gehandeld.

Pijnmedicatie

In het medisch dossier valt te lezen dat klager op 4 januari 2024 over zijn pijnmedicatie wilde praten, aangezien de medicatie die hij kreeg geen effect had op de zenuwpijn in zijn benen. Klager had ook steeds meer pijn in zijn armen, hand en vingers. De inrichtingsarts besprak verschillende opties met klager maar wilde eerst een ziekenhuiscontrole afwachten.

Op 26 februari 2024 gaf klager aan dat hij verschillende medicijnen had geprobeerd, maar dat hij daarmee was gestopt vanwege de bijwerkingen. De inrichtingsarts heeft dossieronderzoek gedaan. Aan klager was eerder amitriptyline voorgeschreven. De inrichtingsarts wilde pregabaline proberen en anders de pijnpoli inschakelen.

Op 4 april 2024 heeft klager aangegeven dat de pregabaline niet hielp en dat hij last had van bijwerkingen. De inrichtingsarts heeft toen telefonisch overlegd met de pijnpoli. Geadviseerd werd om te starten met duloxetine.

Op 25 april 2024 heeft een evaluatiegesprek met klager plaatsgevonden. Klager was na twee weken gestopt met de duloxetine vanwege de vele bijwerkingen en omdat het middel geen effect had. Een aantekening in het medisch dossier houdt in dat er op dat moment volgens de inrichtingsarts geen opties meer waren voor pijnbehandeling. De inrichtingsarts heeft toen geen overleg met de pijnpoli gevoerd.

De beroepscommissie is van oordeel dat, toen bleek dat het advies van de pijnpoli niet het gewenste effect had, het in de rede had gelegen om opnieuw contact op te nemen met de specialist van de pijnpoli voor nader overleg en om te bespreken of klager voor een consult moest worden doorverwezen. Nu geen verdere actie is ondernomen terwijl de klachten aanhielden, is het handelen van de inrichtingsarts niet voldoende zorgvuldig geweest.

Fysiotherapie

Klager heeft bij binnenkomst in de inrichting fysiotherapie gekregen, maar de behandeling is gestopt toen hij een keer niet was verschenen. Op de zitting is toegelicht dat klager de rolstoel maar met één arm kon bewegen en zich daardoor niet naar de fysiotherapeut aan de andere kant van het gebouw kon verplaatsen. Klager heeft om hulp gevraagd aan het personeel, maar zij hadden daarvoor volgens klager geen tijd.

Het stoppen van de fysiotherapie acht de beroepscommissie onzorgvuldig. Eerst had bij klager navraag moeten worden gedaan wat de reden was van zijn niet‑verschijnen en had gezamenlijk naar een oplossing moeten worden gezocht, zodat klager bij de fysiotherapeut kon komen en de voor hem noodzakelijke behandeling kon ondergaan. Nu dat niet is gebeurd is de inrichtingsarts tekortgeschoten in de te verlenen zorg.

Gelet op het voorgaande moet het handelen van de inrichtingsarts ten aanzien van alle klachtonderdelen worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €125,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €125,-.

 

Deze uitspraak is op 17 januari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.I. van den Baar-Vroon en drs. N.C.J.A.M. Kochx, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven