Nummer 24/41576/TA
Betreft [klager]
Datum 6 december 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een afzonderingsmaatregel, ingaande op 27 november 2023 en een afdelingsarrest, ingaande op 1 december 2023.
De beklagcommissie bij FPC De Kijvelanden te Poortugaal (hierna: de instelling) heeft op
19 juni 2024 het beklag tegen beide maatregelen ongegrond verklaard (K 2023-258 en
K 2023-271). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. A.J. Sprey, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en […], jurist en […], behandelaar, beiden werkzaam bij de instelling, (telefonisch) gehoord op de zitting van
15 november 2024 in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De beklagcommissie is ten onrechte volledig afgegaan op wat de instelling heeft geschreven. Ondanks dat klager het over een verlofplan inhoudelijk oneens was met zijn coach, is hij rustig in gedrag gebleven en niet dreigend geweest. Ook is het niet waar dat hij niet in samenwerking was met het personeel. Klager stond wel degelijk open voor een herstelgesprek met zijn coach, maar wilde daarmee wachten tot het moment waarop de emoties wat zouden zijn bedaard. Klager ontkent informatie te hebben gehad over personeelsleden. Het staat ook nergens beschreven. Het is kafkaësk dat gesteld wordt dat klager over informatie zou beschikken, maar dat daar verder geen informatie over wordt verstrekt en klager zich niet kan verdedigen. Hij heeft immers geen informatie over personeelsleden gehad.
Het opleggen van de afzonderingsmaatregel was niet noodzakelijk of gerechtvaardigd. Als er al een maatregel nodig was, dan had met een afdelingsarrest kunnen worden volstaan. Klager staat niet bekend als fysiek gewelddadig of dreigend in de instelling, zodat hij zich zonder (onverantwoord) grote veiligheidsrisico’s op de afdeling had kunnen begeven. Naast deze ‘eerste pijler’ heeft de instelling ook een ‘tweede pijler’ aan de afzonderingsmaatregel ten grondslag gelegd. Omdat dit verwijt richting klager erg vaag bleef, heeft de beklagcommissie hierover aanvullende vragen gesteld. De instelling heeft deze vragen echter niet beantwoord en uiteindelijk was dit naar het oordeel van de beklagcommissie ook niet nodig omdat de gronden uit de ‘eerste pijler’ voldoende waren om de afzonderingsmaatregel te rechtvaardigen. Het argument uit deze ‘tweede pijler’ kan geen grond vormen voor de opgelegde maatregelen en voor zover dit in beroep wel bij de beoordeling zou worden betrokken, meent klager dat de instelling hierover alsnog de eerder al gevraagde opheldering dient te geven.
De instelling heeft nog een tweetal aanvullende schriftelijke reacties gegeven. Deze reacties zijn bij de inhoudelijke beoordeling door de beklagcommissie betrokken. Klager en zijn raadsman hebben deze stukken echter niet ontvangen, noch de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Hiermee is sprake van schending van het beginsel van equality of arms, er is geen sprake geweest van hoor en wederhoor. De beroepscommissie wordt verzocht uitdrukkelijk over deze gang van zaken een inhoudelijk oordeel te vellen, teneinde een herhaling hiervan in de toekomst te voorkomen.
Standpunt van het hoofd van de instelling
Namens het hoofd van de instelling is verwezen naar wat in de beklagprocedure al naar voren is gebracht. Klager was destijds geladen en geagiteerd en kreeg een time out. In de uren erna lukte het hem niet om te herstellen en terug te komen op de dingen die hij had gezegd. Gesteld werd dat klager makkelijk aan informatie over personeel kon komen, maar hij wilde niet zeggen wat hij met deze informatie ging doen. Het is minder relevant welke informatie klager precies voor handen had. Klager kwam intimiderend over. Als hij informatie over personeelsleden zou kunnen verspreiden, kan dat een gevaar opleveren voor de orde en veiligheid binnen de instelling. Daarom is aan hem een afzonderingsmaatregel opgelegd. Uiteindelijk is klager rustig geworden en kwam de samenwerking op gang. Klager heeft toen gezegd dat hij geen slechte intenties had en dat hij niks met de informatie ging doen.
Klagers beklag is terecht ongegrond verklaard door de beklagcommissie. De procedure is echter niet juist verlopen wat betreft hoor en wederhoor. Het hoofd van de instelling heeft de bestreden beslissingen wel in redelijkheid kunnen nemen. De bestreden maatregelen zijn met name gebaseerd op de zogenoemde eerste pijler. Het gedrag van klager is leidend geweest voor de voortduring van de maatregelen.
3. De beoordeling
Klager heeft in beroep aangevoerd dat de beklagcommissie procedurefouten heeft gemaakt door de instelling in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren en klager en zijn raadsman buiten de regie hiervan te houden. Zowel klager als de instelling vinden dat hierdoor sprake is van een schending van hoor en wederhoor. De beroepscommissie stelt voorop dat het fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor vereist dat de beklagcommissie geen kennisneemt van mondelinge of schriftelijke informatie van één van de partijen zonder dat de wederpartij de gelegenheid krijgt om zich daarover uit te laten. Evenwel is de beroepscommissie van oordeel dat eventuele procedurefouten van de beklagcommissie voor de behandeling van het beroep niet relevant zijn, omdat het beklag in beroep opnieuw wordt beoordeeld.
Uit de stukken en wat ter zitting naar voren is gekomen stelt de beroepscommissie vast dat klager voorafgaand en tijdens de opgelegde maatregelen niet of onvoldoende in samenwerking was met het behandelteam. Klager kon niet reflecteren op zijn gedrag, waardoor een onveilige omgeving voor het personeel en de medeverpleegden op de afdeling kon ontstaan. Daarbij was sprake van informatie over personeel waarover klager zou beschikken, waardoor eveneens een onveilige omgeving voor het personeel en de medeverpleegden op de afdeling kon ontstaan. De beroepscommissie acht het voorstelbaar dat de instelling reden heeft om de inhoud van deze informatie niet prijs te geven en acht de inhoud niet van belang nu reeds het schermen met informatie over personeel de orde en veiligheid kan raken. Gelet op voorgaande, en zonder kennis te hebben kunnen nemen van de inhoud van de informatie, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van het hoofd van de instelling om aan klager een afzonderingsmaatregel op te leggen gevolgd door een afdelingsarrest niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt nu zijn gedrag zoals toegelicht in de maatregelen daartoe aanleiding gaf.
Ten aanzien van de duur van de maatregelen is de beroepscommissie van oordeel dat de maatregelen niet onredelijk lang hebben geduurd. De noodzaak voor het voortduren van de maatregelen is continu door het behandelteam beoordeeld en de maatregelen zijn beëindigd op het moment dat klager zich kon houden aan de gemaakte afspraken.
De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.
Deze uitspraak is op 6 december 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. W.M. van der Vlist en mr. S.C.M. Wouda – van Velzen, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.
secretaris voorzitter