Onderwerp: Bezoek-historie

Ontwerpbesluit Wnb; spieringvisserij; Waddenzee WR 161
Geldigheid:01-10-2030 t/m 28-02-2031Status: Toekomstig geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Geachte,

U heeft, via uw vertegenwoordiger, per brief van 2 juli 2021 (door mijn rechtsvoorganger ontvangen op 8 juli 2021) een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) aangevraagd voor het vissen op spiering met pelagische sleepnetten op acht specifieke locaties in het Natura 2000-gebied Waddenzee. De initiële vergunningaanvraag is door u aangepast (en verlengd aangevraagd) en ziet nu op visseizoenen welke lopen van 1 oktober tot 1 maart van de jaren 2025 tot en met 2031. U zet het vaartuig 'WR 161' voor deze visserij in.

Voor een uitgebreidere beschrijving van de activiteit wordt kortheidshalve verwezen naar de Passende Beoordeling (hierna: PB) en het addendum zoals vervat in bijlage 1 respectievelijk, bijlage 2.

Hernieuwde besluitvorming

Op 29 december 2021 heb ik aan u een vergunning verleend op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) voor het vissen op spiering met pelagische sleepnetten op acht specifieke locaties in het Natura 2000-gebied Waddenzee in de periode 15 september tot 15 maart in de jaren 2021 tot en met 2026.

De Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels (hierna: Vogelbescherming) heeft op 7 februari 2022 beroep aangetekend tegen alle vier de besluiten bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank). De rechtbank heeft op 6 december 2023 in haar uitspraak met kenmerk ECLI:NL:RBMNE:2023:6609 uw vergunning vernietigd. Tegen deze uitspraak heeft de rechtsvoorganger van het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (hierna: LVVN) hoger beroep aangetekend.

Ik heb u, via uw vertegenwoordiger, per brief van 19 februari 2024 (DGNV-NV/45365921) in de gelegenheid gesteld om (desgewenst) uw vergunningaanvraag aan te scherpen en haar nader te onderbouwen. Ik heb uw vertegenwoordiger daartoe een termijn van vier weken gegeven.

Uw vertegenwoordiger heeft mij per e-mail van 18 maart 2024 verzocht om deze termijn te verlengen; uw vertegenwoordiger had meer tijd nodig om aan het voorgenoemd verzoek te kunnen voldoen. Ik heb per brief van 18 maart 2024 (DGNV-NV/46614779) de reactietermijn voor de gevraagde aanvulling en actualisatie verlengt tot 9 april 2024. Op 9 april 2024 heeft u, via uw vertegenwoordiger, uw aanvraag aangevuld met een addendum op de reeds eerder aangeleverde Passende Beoordeling (hierna: PB).

Ik heb uw vertegenwoordiger per brief van 12 april 2024 (DGNV-NV/52655443) verzocht nog een nadere aanvulling aan te leveren. Op 10 mei 2024 heeft uw vertegenwoordiger uw aanvraag aangevuld. Op grond van die nieuwe stukken wordt thans een besluit genomen.

Per ondertekende brief van 4 december 2024 (bijlage 5) heeft u verzocht de einddatum van de aangevraagde vergunning te verlengen met een periode van ten minste drie jaar, bij voorkeur tot en met einde visseizoen 2030-31. Ik ga hiermee akkoord, waardoor de nieuwe looptijd ingaat vanaf het moment dat deze vergunning onherroepelijk wordt tot 1 maart 2031.

Ik merk op dat ik niet op alle inhoudelijke punten, zoals benoemd door de rechtbank, een aanpassing ten opzichte van de eerder verleende vergunning heb doorgevoerd. In paragraaf 2.7 van het onderhavige ontwerpbesluit zal ik mijn afwegingen daartoe separaat weergeven.

Procedure

Op deze aanvraag wordt hernieuwd de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, zoals opgenomen in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), toegepast. Het besluit tot toepassing is gepubliceerd in de Staatscourant van 30 juli 2021, stcrt-2021-37286.

Besluit

Met ingang van 1 januari 2024 is de Omgevingswet van kracht. De voor deze datum ingediende vergunningaanvragen worden nog afgehandeld vanuit de Wnb.

Ik besluit om u op grond van artikel 2.7, lid 2, van de Wnb de gevraagde vergunning te verlenen.

In dit besluit vindt u de voorschriften en de inhoudelijke overwegingen die aan deze vergunning ten grondslag liggen. De aanvraag en de bijlagen zijn onderdeel van dit besluit.

1. AANVRAAG

1.1. Onderwerp

De voorgenomen activiteiten zijn in meer detail beschreven in de aangeleverde Passende Beoordeling (hierna: PB) en het addendum.

De acht beoogde vislocaties bevinden zich binnen de westelijke Waddenzee.

1.2. Bevoegdheid

Op basis van artikel 1.3, lid 5, van de Wnb en de artikelen 1.2 en 1.3, lid 1, sub f onder 2°: sleepnetvisserij in zoute wateren, van het Besluit natuurbescherming ben ik bevoegd om te beslissen op uw vergunningaanvraag.

De exacte wetsteksten zijn te raadplegen op www.overheid.nl onder 'wet- en regelgeving'.

1.3. Overgangsrecht

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. De aanvraag is ingediend onder de Wnb. Op grond van het overgangsrecht van de Omgevingswet handelt het bevoegd gezag een aanvraag van vóór 1 januari 2024 af op grond van het oude recht. Dit betekent dat het bevoegd gezag een besluit neemt op basis van de Wnb en dat de Wnb-wetgeving van vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft totdat het besluit onherroepelijk is.

1.4. Vergunningplicht

De aangevraagde activiteiten kunnen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor het betrokken Natura 2000-gebied, significante gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied. Daarom geldt een vergunningplicht op grond van artikel 2.7, lid 2, van de Wnb.

1.5. Beoordeling van projecten

1.5.1. Project met mogelijk significante gevolgen

De activiteiten waarvoor vergunning wordt aangevraagd, betreffen een project in de zin van artikel 2.7, lid 2, van de Wnb dat, omdat zij, afzonderlijk of in cumulatie met andere plannen of projecten, kunnen leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Waddenzee en het Natura 2000-gebied IJsselmeer.

1.5.2. Passende beoordeling

Voor een project dat afzonderlijk of in cumulatie kan leiden tot significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen, kan alleen een vergunning verleend worden als de aanvrager een PB heeft overgelegd, waaruit zonder redelijke wetenschappelijke twijfel kan worden geconcludeerd dat het project niet zal leiden tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied. De met de aanvraag meegezonden PB en addendum toetsen de effecten aan de instandhoudingdoelstellingen van het betrokken Natura 2000-gebied.

1.6. Beleid

Natura 2000-beheerplan Waddenzee

In het Natura 2000-beheerplan Waddenzee is het navolgende over deze visserij opgenomen:

[…] De huidige activiteiten in en rond de Waddenzee zijn getoetst aan de instandhoudingsdoelstellingen middels een effectenanalyse. Verschillende Nb-wet vergunningplichtige activiteiten worden in het beheerplan onder specifieke voorwaarden vrijgesteld van vergunningplicht. […] Daarnaast zijn er diverse vergunningplichtige activiteiten die vergunningplichtig blijven, zoals: vele vormen van beroepsmatige visserij (mosselzaad, garnalen, kokkels, spiering, oesters), […] Wanneer de vergunningen van deze activiteiten aflopen, dient een nieuwe vergunning dan wel vergunningverlenging aangevraagd te worden bij het bevoegd gezag.

[…] De toestemmingen op grond van de Visserijwet worden door een negental vissers gebruikt voor hoofdzakelijk spieringvisserij in de spuikommen van Kornwerderzand en Den Oever. Daarnaast wordt er spiering aangeland die afkomstig is van onder ander garnalenvissers. De spieringvissers zijn circa 70 keer per periode (eind augustus tot en met april) actief. De spieringvissers bij de Afsluitdijk liggen de rest van het jaar stil. Een aantal visserijbedrijven schakelt daarna om naar bijvoorbeeld harders, zeebaarzen, Noordzeekrabben, paling en wolhandkrab. De spieringvisserij maakt gebruik van een pelagisch (zwevend) sleepnet; de vis wordt in de waterkolom gevangen, soms slepen de gewichten die het net open houden wel eens over de bodem. De spieringvisserij heeft mogelijk effecten op de op spiering foeragerende vogels, zowel in Waddenzee als mogelijk ook in het IJsselmeer.

De rechtsvoorganger van LVVN heeft per brief van 8 augustus 2019 (kenmerk DGNVLG-NV / 19179419) aan (onder andere) u actief een vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming aangezegd.

2. BEOORDELING

2.1. Afbakening

De beoogde visserij vindt plaats in het Natura 2000-gebied Waddenzee, meer specifiek op de acht vislocaties zoals opgenomen in figuur 2 van de PB.

Voor de beoordeling van de gevolgen inventariseren de PB in paragraaf 4.2 en het addendum in paragraaf 3.6 welke in redelijkheid denkbare typen effecten kunnen optreden. Ik ben van oordeel dat de afbakening van het gebied en de inventarisatie van mogelijke gevolgen van het project op de natuurwaarden in de PB en het addendum op een juiste wijze hebben plaatsgevonden.

2.2. Mogelijke effecten en mitigatie

Hieronder volgt mijn beoordeling van de effectenanalyse zoals die is neergelegd in de PB en het addendum.

2.2.1. Vangst doelsoort (spiering)

Soort spiering

Spiering is een vissoort die onder andere voorkomt in de Noordzee, Waddenzee en het IJsselmeer. Spiering is een anadrome vissoort, wat inhoudt dat de vis van zoute wateren (i.c. de Waddenzee) naar zoete wateren (i.c. het IJsselmeer) zwemt om zich daarin voort te planten. In Nederland bevindt zich in het IJsselmeer echter ook een niet-anadrome populatie spiering. Deze populatie, ook wel binnenspiering genoemd, verblijft haar gehele leven in het zoete IJsselmeerwater en plant zich daar ook voort. Spieringen uit de niet-anadrome populatie blijven kleiner en hebben een lagere reproductiesnelheid dan anadrome spieringen. Zodoende kan een anadrome, grotere, spiering, per individu, een relatief grotere bijdrage aan het spieringbestand in het IJsselmeer leveren dan een niet-anadrome spiering. Hiervoor is wel van belang dat het voor de anadrome spieringen mogelijk is om het IJsselmeer te bereiken.

In de Wnb en Omgevingswet is de spiering zelf geen beschermde of kwaliteitsbepalende soort in het Natura 2000-gebied Waddenzee. Voor spiering zijn er ook geen Natura 2000-instandhoudingsdoelen opgesteld. Recent uitgewerkte pelagische visgegevens veranderen die conclusie niet. Eerder bevestigen ze dat er véél kleine pelagische vis in de Waddenzee rondzwemt (haring, sprot, zandspiering), waarvan spiering in het visgebied in de westelijke Waddenzee maar een klein deel uitmaakt.

Desalniettemin moet beschouwd worden of de voorgenomen gerichte spieringvisserij een negatief effect zou kunnen hebben op het totale visbestand van de Waddenzee en daarmee, indirect, een mogelijke doorwerking op de voedselvoorziening van vogels en zeezoogdieren.

De spieringvisserij Waddenzee vangt vooral de uitgespoelde, in het IJsselmeer opgegroeide, jonge spiering (aangeland als 'Spiering 2'). Deze vissen komen in de Waddenzee terecht door het spuien van IJsselmeerwater. Spiering is een zwakke zwemmer, en wordt daarom meegenomen met de spuistroom. De grootste hoeveelheden spiering bevinden zich daarom ook in de spuikommen direct bij de Afsluitdijk. Deze aanname wordt gesteund door een onderzoek uit 2009 en 2010 waaruit blijkt dat in deze jaren ongeveer slechts 7% van de totale IJsselmeerpopulatie spiering jaarlijks naar de Waddenzee uitspoelt. Dit percentage vindt aansluiting bij het onderliggende, in het addendum genoemde, rapport van Witteveen+Bos, 2009.

Er vindt ook migratie van spiering uit de Waddenzee naar het IJsselmeer plaats. Vanwege het zwakke zwemvermogen van spiering kan deze migratie echter alleen op specifieke momenten plaatsvinden, namelijk wanneer de stroming niet zo sterk is. Hiervoor heeft Rijkswaterstaat visvriendelijk spuibeheer opgezet, waarbij de spuisluizen al opengaan op het moment dat het waterniveau in de Waddenzee nog op een vergelijkbaar niveau (NAP) ligt als het waterniveau in het IJsselmeer. De influx van spiering van de Waddenzee naar het IJsselmeer wordt geschat op slechts 1% van het totale spieringbestand in het IJsselmeer. Dit houdt in dat het bestand van de binnenspieringpopulatie van het IJsselmeer nagenoeg geïsoleerd en zelfvoorzienend is en dat anadrome spiering (afkomstig vanuit de Waddenzee) als enkel aanvullend, maar zeker niet essentieel kan worden beschouwd. In jaren met een zeer lage IJsselmeerpopulatie is het potentiële aandeel van anadrome spiering aan het bestand van de binnenspiering, logischerwijs, rekenkundig relatief hoger.

Een noemenswaardige kanttekening is dat, blijkens op RAVON.nl gepubliceerde gegevens, de anadrome, paairijpe, spiering enkel in beperkte mate direct bijdraagt aan het binnenspiering bestand, omdat een groot gedeelte (tot ca. 90%) van de spiering al kort na het paaien sterft. Indirect is de bijdrage van een anadrome spiering aan het binnenspiering bestand eveneens zeer beperkt, omdat de overlevingskans van de afzet van ongeveer 40.000 eitjes per spiering in het IJsselmeer al met 1% als hoog te beschouwen volgens een door mij geraadpleegd rapport van Janss (1992) van Wageningen University & Research.

De bijdrage van spieringen die vanuit de Waddenzee naar het IJsselmeer migreren aan het IJsselmeer-bestand (ongeveer 10% van de overlevende exemplaren na de paai) is vrijwel volledig afhankelijk van lokale factoren in het IJsselmeer, zoals de kwaliteit van de eiafzetlocaties, de beschikbaarheid van plankton en de aanwezigheid van roofvissen. Deze factoren bepalen de ontwikkeling van jonge spieringen in het IJsselmeer, maar kunnen zelf sterk variëren, wat kan leiden tot grote schommelingen in het binnenspieringbestand.

Voorts geldt dat migratieknelpunten een grotere rol spelen in de relatie tussen het Waddenzee-bestand en het IJsselmeer-bestand dan de reeds uit de Waddenzee gemigreerde spiering. Ter bevordering van de uitwisseling van diadrome vissoorten zijn kleine migratievoorzieningen aangelegd bij Den Oever en Kornwerderzand en wordt sinds 2016 visvriendelijk spuibeheer toegepast om vissoorten met een zwakker zwemvermogen minder te hinderen. De PB stelt echter dat ondanks deze maatregelen er onverminderd sprake is van een migratieknelpunt waardoor het (relatieve) aandeel uitspoelende spiering veel hoger is dan het (relatieve) aandeel inzwemmende spiering.

Derhalve is de intrek van spieringen van de Waddenzee naar het IJsselmeer vanuit het voorgaande dus van ondergeschikt belang.

Gezien er door de bovenstaande knelpunten nauwelijks aanwas van zowel anadrome als niet-anadrome spiering aan de IJsselmeerpopulatie is, zijn significante effecten van spieringvisserij in de spuikommen in de Waddenzee uitgesloten.

Ter voorkoming van enig mogelijk effect zal het visseizoen zekerheidshalve worden ingekort tot een periode van 1 oktober tot 1 maart (waar eerder een visseizoen van 15 september tot 15 maart is vergund), zodat de paaiperiode van de spiering nog verder ontzien wordt en de 10% na de paai resterende spiering haar bijdrage kan leveren aan het spieringbestand in het IJsselmeer.

Uit vangstgegevens van de jaren 2015 tot 2021 blijkt dat er in de maand maart normaliter over het gehele eerdere vergunde visseizoen beschouwd, relatief hoge aantallen spiering worden gevangen, een gegeven dat correspondeert met fuikenbemonsteringen en intrekstudies bij Kornwerderzand gedurende deze maand. Door het inkorten van het visseizoen wordt de spiering de kans geboden om ongestoord het IJsselmeer in te trekken. Hiermee worden effecten op de spieringpopulatie en daarmee op het voedsel voor visetende vogels verder geminimaliseerd, ook wanneer zij wordt afgezet tegen de eerder in het (verlengde) beheerplan beoordeelde bredere visperiode en omvang van vissen.

2.2.2 Bijvangst

Er worden vanwege de specifieke wijze van gericht vissen (op een specifieke snelheid, met een specifieke maaswijdte, op een specifieke visdiepte en zonder bodemberoering) geen effecten verwacht als gevolg van de bijvangst van andere vissoorten die als kwaliteitsbepalend zijn aangemerkt voor het habitattype H1110a. Spieringvisserij staat bekend als een visserij die weinig bijvangst heeft en deze bijvangst wordt bovendien met een overlevingsbak afgescheiden van de spiering. Die bijvangst wordt, zonder de exemplaren te hanteren, teruggespoeld in de Waddenzee.

Om te borgen dat er daadwerkelijk en consistent gebruik wordt gemaakt van een overlevingsbak verbind ik een voorschrift aan de onderhavige vergunning.

Bijvangst in de garnalenvisserij

Middels een wijzigingsbesluit van 25 maart 2024 (DGNV-NV / 46598301) is voorschrift 21a uit de ten tijde van het schrijven van onderhavige ontwerpbesluit geldende gedoogbeschikking aangepast, als volgt: 'De spuikom van Den Oever en de spuikom van Kornwerderzand vallen niet onder de reikwijdte van de onderhavige gedoogbeschikking'.

Hiermee zijn mogelijke significant negatieve effecten door additionele onttrekking van spiering (als bijvangst in de garnalenvisserij) en additionele verstoring veroorzaakt door deze visserij expliciet uitgesloten in de spuikommen Den Oever en Kornwerderzand. Beoogd wordt nogmaals een gedoogbeschikking af te geven voor een periode van 1 januari 2025 tot 1 juli 2025. Daarin zal voorgenoemd voorschrift terugkeren. Dat geldt tevens voor het beoogde vergunningbesluit voor de garnalenvisserij.

2.2.3 Typische soorten

Spieringvisserij vindt niet plaats op de bodem. Typische soorten die aan de bodem gebonden zijn, worden dus niet beïnvloed. Het betreft, meer specifiek, de borstelwormen en de weekdieren die zijn genoemd in het profieldocument van H1110A. Verder gaat het hier ook om platvissen en andere bodembewoners.

De bijvangst van vissoorten die worden genoemd in de lijst van typische soorten is daarmee uitgesloten. Zoals reeds eerder geconcludeerd is de spieringvisserij een visserij met relatief weinig bijvangst en zal deze visserij op de schaal van het gehele Natura 2000-gebied Waddenzee geen effect hebben.

Er kan dan ook geconcludeerd worden dat de voorgenomen visserij geen effect zal hebben op de typische soorten van het habitattype H1110A.

2.2.4 Stapelvoedsel zeezoogdieren

Bruinvis

De bruinvis is een mobiele soort en opportunistische predator die spiering eet wanneer deze voorhanden is, maar die in zijn dieet niet van spiering afhankelijk is. Door zijn mobiliteit kan de bruinvis uitstekend uitwijken naar gebieden waar voldoende ander voedsel beschikbaar is.

Zeehonden

Spiering lijkt, blijkens gepubliceerde onderzoeken in de PB, niet van belang in het dieet van zeehonden. De pelagische spieringvisserij heeft dus geen indirect effect op het stapelvoedsel van deze zeezoogdieren.

2.2.5 Stapelvoedsel vogelsoorten

Generiek

Uit sonarbeelden d.d. 20 maart 2021 blijkt dat spiering zich op een diepte van circa 10 meter in de spuikommen bevindt en afwezig is in de bovenste 5 meter van de waterkolom. Voor verschillende aanwezige vogelsoorten (aalscholver, grote zaagbek, middelste zaagbek en nonnetje) is de maximale foerageerdiepte 7-9 meter. Voor sterns geldt dat deze minder diep foerageren (hooguit enkele meters). Summerend houdt dit in dat een groot deel van de in de spuikommen aanwezige spiering niet door de verschillende vogelsoorten kan worden bereikt, en dus niet profijtelijk is. Daarnaast foerageren visetende vogels vooral bij de spuisluizen op het moment dat er wordt gespuid, waarbij de dieper zwemmende vis door turbulentie aan het oppervlak komt. Tijdens het spuien mogen de vissers niet aanwezig zijn in de spuikommen en dit vastgelegd in een voorschrift. Er wordt vanaf ca. 30 minuten voorafgaand aan het spuien een waarschuwingssignaal afgegeven. In een voorschrift is opgenomen dat dit waarschuwingssignaal het moment markeert waarop er niet meer gevist mag worden in de spuikommen.

Stapelvoedsel relevante visetende niet-broedvogelsoorten

De fuut, aalscholver, grote zaagbek, middelste zaagbek en het nonnetje zijn voor hun voedsel niet zozeer aangewezen op de Waddenzee, maar vooral op het IJsselmeer, waarbij soms wordt uitgeweken naar ijsvrije havenbekkens of spuikommen in de Waddenzee in geval van ijsvorming in het IJsselmeer.

Voor futen levert de Waddenzee met 2.8% slechts een zeer geringe bijdrage aan de landelijke populatie. De fuut komt in Nederland wijdverspreid voor en heeft het zwaartepunt van verspreiding in de Deltawateren. Overwintering gebeurt in grote aantallen langs de Hollandse kust. Spiering kan onderdeel uitmaken van het dieet van futen, maar in de Waddenzee worden ook andere vissoorten gegeten. De grondels, die deel uitmaken van het dieet van de fuut, worden door de spieringvisserij bijvoorbeeld niet beïnvloed.

Hoewel de doelaantallen van de fuut in de Waddenzee en IJsselmeer momenteel niet worden gehaald en de trend licht afnemend of onzeker is, is de kans dat significante effecten op de futenpopulatie optreden, door onttrekking van stapelvoedsel in de vorm van spiering vanwege het foerageren op verschillende vissoorten, vanuit het voorgaande zeker niet significant.

Aalscholvers zijn met een breed dieet niet afhankelijk van spiering. De Waddenzee is bovendien van minder groot belang ten opzichte van het IJsselmeer. De doelstelling wordt voor de aalscholver niet behaald in zowel de Waddenzee als het IJsselmeer (voor niet-broedvogels). Als oorzaken hiervoor worden, behalve een afname van beschikbaar voedsel, ook het afnemen van beschikbaar broedgebied en verstoring als effecten genoemd. Effecten van onttrekking van spiering op zowel de totale vispopulatie als op de aalscholverpopulatie zijn gering. Wanneer de visserij bij strenge winters uit voorzorg wegblijft uit de spuikommen (conform een hiertoe opgenomen vergunningvoorschrift), is de kans op beïnvloeding van de aalscholverpopulatie in deze winters minimaal en wordt geen effect verwacht.

De Waddenzee is voor de grote zaagbek en nonnetje van ondergeschikt belang en heeft voor het nonnetje hier geen instandhoudingsdoelstelling. Daarnaast worden voor de fluctuaties of de mogelijke afname in aantallen bepaald door andere factoren dan deze visserij, zoals klimatologische veranderingen en verschuivingen van de overwinteringsgebieden. Enkel in uitzonderlijk koude winters worden ijsvrije havens en spuikommen door beide vogelsoorten benut als foerageergebied. Voor beide soorten wordt spiering genoemd als stapelvoedsel.

Doordat echter de spieringvisserij, zoals in bovenstaande reeds benoemd, reeds uit voorzorg niet plaatsvindt binnen de spuikommen tijdens situaties dat het IJsselmeer dichtvriest, is er voor beide vogelsoorten geen effect. Voor ijsgang op het IJsselmeer geldt een specifiek voorschrift.

De belangrijkste leefgebieden voor overwinterende middelste zaagbekken bevinden zich in de zoute wateren van het Deltagebied. Spiering is een belangrijke voedselbron, maar ook andere vissoorten worden gegeten. De Waddenzee draagt slechts 4.5% bij aan het landelijke doel voor de populatie. De soort bevindt zich hier onder het doelaantal, maar laat de laatste jaren weer een stijgende trend zien.

In het IJsselmeer bevinden de aantallen van de middelste zaagbek zich sinds de jaren 80 op een stabiel laag niveau. De soort kent hier geen instandhoudingsdoelstelling. Op landelijke schaal zijn specifiek de Grevelingen, Oosterschelde en Veerse Meer van doorslaggevend belang voor de instandhouding van de populatie. Er zal dus geen effect optreden.

De zwarte stern concentreert zich in de nazomer in het IJsselmeergebied, waar het hoofdvoedsel uit spiering bestaat. De in Nederland broedende zwarte sterns overwinteren langs de kust van Afrika, vaak op zee. Broedvogels uit oostelijker gelegen gebieden zijn tijdens de trekperiode, vanaf eind juli tot begin september, in grote aantallen in Nederland aanwezig. Dan trekken grote aantallen zwarte sterns door ons land op weg naar het zuiden.

Het stapelvoedsel van zwarte stern in Nederland, vooral in het IJsselmeergebied, is spiering. Gezien evenwel de (zeer) beperkte mate van instroming van spiering vanuit de Waddenzee naar het IJsselmeer, zoals in voorgaande besproken, is er geen sprake van een significant effect vanuit de betreffende visserij.

Stapelvoedsel relevante visetende broedvogelsoorten

In de PB en het addendum worden enkele relevante beschermde broedvogelsoorten nader inhoudelijk besproken. Ik verwijs in deze naar die passages voor de details. Samenvattend worden directe en indirecte effecten, mede door het verkorte visseizoen uitgesloten.

Concluderend: de spieringvisserij in de Waddenzee heeft geen meetbare invloed op de spieringpopulatie in het IJsselmeer. De onttrekking leidt daarmee dan ook niet tot een significant effect op de aantallen van genoemde visetende vogels. De Natura 2000-doelstellingen van de Waddenzee en IJsselmeer voor deze soorten worden door de spieringvisserij dan ook niet significant beïnvloed.

2.2.6 Verstoring van rustende en foeragerende watervogels

De spieringvisserij vindt plaats op een specifiek aantal locaties (enkele specifieke geulen op het wad en in diepere delen van de beide voorgenoemde spuikommen) en wordt zodoende in mindere mate uitgeoefend op ondieper water. Daarom leidt de aanwezigheid van de schepen niet tot directe verstoring van rusten en foeragerende watervogels. Eveneens vindt de visserij bij voorkeur plaats met daglicht en anders in de nautische schemering, maximaal één uur voor en na zonsopgang en -ondergang.

In de spuikommen is de spieringvisserij toegestaan tot het waarschuwingssignaal wordt gegeven door de betreffende sluiswachter, ca. 30 min vóór de start van het spuien, en vanaf het moment dat het spuien stopt. Tevens is het toegestaan dagelijks per vergunninghouder één bestandsopname, door middel van sonar, uit te voeren in elk van de spuikommen. Aansluitend is de maximale aanwezigheid van het schip van schemering tot schemering hooguit twee uren per spuicyclus.

De rustlocaties bij de spuikommen omvatten bovendien maar een zeer klein deel van de mogelijke rustplekken van de Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer. Er is ruimschoots voldoende ander rustgebied in deze Natura 2000-gebieden, nabij de vislocaties, beschikbaar. Significante effecten van directe verstoring op de relevante beschermde op de specifieke vislocaties zijn uitgesloten.

Gezien de beperkte duur van de schepen in de spuikommen en ruime aanwezigheid van andere rustlocaties om tijdens de visserij tijdelijk naar toe uit te wijken, is een significante verstoring van vogels dan ook uitgesloten.

Broed- en ruiperiode

De spieringvisserij wordt niet uitgeoefend in de broedperiode van de relevante beschermde vogelsoorten. De ruiperiode van veel vogels (futen en duikeenden) ligt voorts in de periode juli-oktober en overlapt daarmee nauwelijks in tijd met de voorgenomen visserij. Daarbij vindt de visserij overdag plaats, waardoor de slaapplaatsen van vogels in het geheel niet worden beïnvloed. Daarom zijn significante effecten in de broed- en ruiperiode uitgesloten.

Overwinteringsperiode

Er kan sprake zijn van overlap tussen de visserij en de overwinteringsperiode van verschillende vogelsoorten. Er is echter, tijdens de beperkte visserijmomenten, ruim voldoende alternatief, nabijgelegen, gebied beschikbaar om de foerageren of te rusten, zowel in het IJsselmeer als in de westelijke Waddenzee.

Dit geldt ook voor vogels in de spuikommen, deze kunnen tijdens de in tijd beperkte visserij zowel binnen de spuikom uitwijken als in nabij gelegen natuurgebieden die een (tijdelijke) rust- en foerageerplek kunnen bieden. De kortstondige aanwezigheid van deze visserij op de vislocaties buiten de spuikommen levert voorts geen extra effecten ten opzichte van de reeds volop aanwezige vaarbewegingen in het gebied.

Tot slot, een eventuele verstoring (hoewel in bovenstaande afdoende uitgesloten) van overwinterende vogels en duikeenden worden in het geheel voorkomen door in perioden van ijsbedekking in het IJsselmeer niet in de spuikommen te vissen. Met inachtneming van deze voorzorgsmaatregel wordt specifiek de bescherming van de Toppereend-populatie extra geborgd.

2.2.7 Verstoring zeezoogdieren

Bruinvis

Het aantal waargenomen bruinvissen is klein (figuur 8 in de PB) en de aanwezigheid van bruinvis in de Waddenzee is geconcentreerd in maart. De spieringvisserij zal op basis van de onderhavige vergunning plaats mogen vinden tot uiterlijk 1 maart. In de betreffende periode is er dus in het geheel geen overlap met de spieringvisserij, waardoor verstoring van bruinvissen door de spieringvisserij uitgesloten is.

Gewone zeehond

Gewone zeehonden zijn talrijk in de oostelijke Waddenzee, maar komen in veel lagere dichtheden voor in de westelijke Waddenzee (gemiddeld 0.1 individu per km2). Boottellingen in de Waddenzee illustreren lage aantallen gewone zeehonden in het beoogde visgebied in de winterperiode (figuur 9 in de PB) en indiceren slechts een kleine piek in aantallen gewone zeehonden in januari en maart. Er zijn enkele ligplaatsen van gewone zeehonden op het Balgzand.

Er is daarmee een zeer beperkte overlap (in ruimte en tijd) met de onderhavige spieringvisserij in de westelijke Waddenzee; significante effecten (of een kans daarop) zijn daarmee uitgesloten. Immers: de Waddenzee is een zeer drukbevaren gebied. Aanwezige zeehonden zijn in hoge mate gewend aan de aanwezigheid van schepen. De spieringvisserij op de Waddenzee betreft slechts vier langzaam stomende schepen (max. 2 knopen per uur met de stroom mee, in de locatie met een natuurlijke stroming). Significante effecten door verstoring van gewone zeehonden zijn daarmee geheel uitgesloten.

Grijze zeehond

De zandplaat Noorderhaaks, ten zuiden van Texel, is een belangrijke ligplaats voor grijze zeehonden. Ook zijn er enkele ligplaatsen op het Balgzand en in de omgeving van Kornwerderzand langs de randen van de Boontjes bekend. Er is daarmee slechts een zeer beperkte overlap in ruimte en in tijd van de voorgenomen visserij in de westelijke Waddenzee met de aanwezigheid van deze soort, waardoor verstoring van grijze zeehonden door de spieringvisserij is uitgesloten.

Verder is de Waddenzee een drukbevaren gebied. Aanwezige zeehonden zijn in hoge mate gewend aan de aanwezigheid van schepen. De spieringvisserij op de Waddenzee betreft vier langzaam stomende schepen (max. 2 knopen per uur met de stroom mee, in de locatie met een natuurlijke stroming). Significante effecten door verstoring van grijze zeehonden zijn daarmee uitgesloten.

Zekerheidshalve verbind ik, mede vanuit de algemeen geldende zorgplicht, enkele voorschriften aan de vergunning met betrekking tot het behouden van afstand tot zeehonden en het minimaliseren van verstoring op de vislocaties buiten de spuikommen.

In de context van de hierboven weergegeven analyses in paragrafen 2.2.1 tot en met 2.2.7 verbind ik enkele specifieke voorschriften aan de onderhavige vergunning, ter borging van de bescherming van de relevante natuurwaarden en ter voorkoming van het kunnen optreden van significante effecten.

2.3. Toezicht & handhaving: de 'Black Box'

De bij deze visserij betrokken vaartuigen beschikken niet over een zogenoemde 'Black Box'. Via een Black Box wordt vis- en vaaractiviteit per vaartuig geregistreerd in het daarop aangesloten systeem. Het systeem is inmiddels gangbaar en ook verplicht (vanuit de natuurvergunningen) voor diverse (grotere) visserijsectoren welke actief zijn in de diverse mariene Natura 2000-gebieden.

Met oog voor de financiële implicaties van het aanschaffen, installeren en operationeel houden van een dergelijk systeem, zie ik vooralsnog af van een directe in werking gaande Black Box-verplichting. Wel verplicht ik u, als vergunninghouder, om uiterst transparant te zijn in uw uitvoering van de onderhavige vergunning. Het voorschrift nr. 23 bevat daartoe enkele actieve registratie- en meldingsverplichtingen. Ik zal hier stringent toezicht op houden. Ingeval hierop te weinig of geen actie vanuit u als vergunninghouder plaatsvindt, zal ik alsnog overgaan tot een verplichting om een Black Box aan te schaffen en actief te maken en houden.

2.4. Stikstofdepositie

Met betrekking tot stikstofdepositie is een AERIUS-berekening aangeleverd. Uit deze berekeningen blijkt dat er op drie hexagonen bij Den Oever stikstofdepositie van maximaal 0,07 mol/ha/jr. optreedt. Twee van deze hexagonen zijn naderend overbelast (45 respectievelijk 29 mol/ha/jr. onder de kritische depositiewaarde) en hoeven dus niet te worden gemitigeerd. Het enige overbelaste hexagoon betreft een hexagoon dat voor het project 'Afsluitdijk' (gepubliceerd op 18 januari 2016; kenmerk: DGAN-NB/15050604) al wordt gemitigeerd (er is sprake van maaien en afvoeren). Voor dit specifieke hexagoon geldt dat er veel meer stikstof is en wordt afgevoerd dan de hoeveelheid depositie die hier boven de kritische depositiewaarde van H1330A op neerkomt. Extra mitigatie ten behoeve van het project 'spieringvisserij' is hiervoor dus gedurende de looptijd van deze vergunning niet mogelijk en niet nodig. Significante effecten als gevolg van stikstofdepositie kunnen dan ook worden uitgesloten.

2.5. Cumulatie

Bij vergunningverlening voor een project moet een beoordeling plaatsvinden van de cumulatieve gevolgen als het project, afzonderlijk of in combinatie met andere projecten, significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied. Een vergunning kan alleen verleend worden als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft.

Ik heb hiervoor al geconcludeerd dat de uitvoering van de voorgenomen activiteit zelfstandig beschouwd, geen significant negatief effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

De PB geeft aan dat de uitvoering van het project zelfstandig niet leidt tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer. De PB concludeert dat cumulatieve effecten daarom niet aan de orde zijn en dus niet nader onderzocht zijn.

Ik concludeer dat in de aangeleverde PB een volledige en juiste cumulatietoetsing is uitgevoerd.

2.6. Monitoring en rapportage

De eerdere waarnemingsreizen, op kosten van de groep van vier vergunninghouders in het voorjaar van 2022 uitgevoerd, hebben reeds meer duidelijkheid gegeven over de samenstelling van de spieringvangsten en de bijvangst, maar nog niet over de relatie tussen lengte en geslachtsrijpheid. Ik acht die laatstgenoemde aspecten desgewenst en waar noodzakelijk geacht, onderwerp van eventueel onderzoek welke door ofwel mijn ministerie zelf ofwel vanuit de beheerder, Rijkswaterstaat, vanuit het bredere beheer van de Natura 2000-gebieden geïnitieerd en uitgevoerd zou kunnen of moeten worden in het kader van nadere beleidsvorming over dat beheer. Ik acht dit niet een verantwoordelijkheid van u, als vergunninghouder. Er wordt daarom voor gekozen ook geen nadere monitorings- en onderzoeksverplichtingen aan u op te leggen.

2.7. Conclusie

Met de door u uitgevoerde PB, het bijbehorende addendum en de bijbehorende AERIUS-berekening en hieronder aan de vergunning verbonden voorschriften is de zekerheid verkregen dat de activiteit waarvoor de vergunning is aangevraagd, niet leidt tot aantasting van de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.

In onderhavige ontwerpbesluit zijn additionele mitigerende maatregelen genomen om deze natuurlijke waarden te borgen, namelijk:

  • Een verkorting van het visseizoen met een halve maand in het na- en voorjaar; van 15 september naar 1 oktober en van 15 maart naar 1 maart.

  • De spieringvisserij vindt met daglicht plaats of ten uiterste vanaf of tot en met de schermering. In de scheepvaart begint de schemering één uur voor en na zonsopgang en -ondergang.

  • Het aantal vistrekken per spuikom, in verhouding tot in het beheerplan Waddenzee genoemde aantal, is verlaagd ten opzichte van de eerdere vergunning; de vier vergunninghouders mogen per visser per spuikom maximaal 70 keer per visseizoen vissen.

  • De spieringvisserij in elk van de spuikommen, Den Oever en Kornwerderzand, wordt aanvullend beperkt; een maximum van twee visdagen per spuikom per week en een maximum bevissing van één spuikom per visdag.

  • De vergunninghouder mag maximaal éénmaal per visdag een bestandsopname, door middel van sonar, uitvoeren in beide spuikommen.

  • De spieringvisserij in één van beide spuikommen vindt maximaal drie uren van schemering tot schemering plaats; uitgezonderd vanaf het moment van het waarschuwingssignaal tot het spuien stopt.

  • De geul van locatie 3, Amsteldiep, mag niet verder in zuidelijke richting worden ingevaren dan tot boei AMD-5.

De aanvullende ecologische onderbouwing (addendum; bijlage 2) alsmede de aanvullende mitigerende maatregelen en specifieke voorschriften zoals verbonden aan de onderhavige vergunning, adresseren in mijn visie de bezwaren die zijn aangevoerd in de gerechtelijke procedure tegen de oorspronkelijke vergunning.

De bezwaren betroffen onder meer de mogelijke effecten van het wegvangen van stapelvoedsel en de verstoring van relevante vogelsoorten in het IJsselmeer en de Waddenzee. Door het opleggen van een beperking van het aantal vistrekken en een beperking van de aanwezigheid in ruimte en tijd op de locaties 1, 2 en 3, worden deze effecten aanvullend gemitigeerd.

Daarnaast zijn aanvullende maatregelen gericht op het mitigeren van een afname van intrekkende paairijpe spiering naar het IJsselmeer. Dit wordt gerealiseerd door een verkorting van het visseizoen en een beperking in tijd van de visserij in de spuikommen, waarmee een mogelijke bijdrage van Waddenzee-spiering aan de populatie IJsselmeer-spiering meer dan afdoende wordt geborgd.

Op grond van het bovenstaande ben ik van mening dat de gevraagde vergunning voor spiering visserij in de Waddenzee, onder de opgenomen voorschriften en in haar nu verder beperkte vorm, kan worden verleend. Ik markeer hierbij nogmaals dat deze visserij voorheen, in een grotere omvang en zonder specifieke inkadering, in het verleden reeds plaatsvond. Met de onderhavige vergunningverlening wordt zij in omvang, tijd en intensiteit beperkt, zodanig dat er geen kans op een significant effect aanwezig is of kan zijn.

Ik maak u erop attent dat u voor het kunnen benutten van de onderhavige vergunning ook moet kunnen beschikken over de tevens vereiste toestemming op grond van visserijwet- en regelgeving. Voorts: de onderhavige vergunning betreft louter een toestemming op grond van de Wnb en de daadwerkelijke inzetbaarheid ervan kan beperkt worden door toekomstige ontwikkelingen en beperkingen vanuit andere kaders.

3. VOORSCHRIFTEN

Ter bescherming van de in de Natura 2000-gebieden Waddenzee en IJsselmeer aanwezige beschermde natuurwaarden, verbind ik aan deze vergunning de volgende voorschriften en beperkingen.

Algemeen

  1. Deze vergunning staat op naam van of diens rechtsopvolger (hierna: vergunninghouder) en mag uitsluitend benut worden met inzet van het vaartuig 'WR 161'.

  2. Deze vergunning wordt uitsluitend gebruikt door (medewerkers van) de vergunninghouder of door (rechts)personen die aantoonbaar in opdracht van de vergunninghouder handelen. De vergunninghouder blijft daarbij verantwoordelijk voor de juiste naleving van deze vergunning.

  3. De in voorschrift 2 genoemde (rechts)personen beschikken op de plaats waar de vergunde activiteit wordt uitgevoerd over een (digitaal) exemplaar van deze beschikking, inclusief alle daarbij behorende bijlagen.

  4. De vergunde activiteit wordt uitgevoerd zoals de aangegeven in de aanvraag en bijbehorende passende beoordeling en volgens de voorschriften en beperkingen die aan deze vergunning zijn verbonden. Bij eventuele strijdigheid van de aanvraag en de voorschriften en beperkingen van deze vergunning hebben de laatste voorrang.

  5. Het voornemen tot het uitvoeren van een activiteit in afwijking van de aanvraag wordt schriftelijk gemeld aan de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur ter attentie van het Cluster Natuurvergunningen (hierna: het bevoegd gezag). Uitvoering ervan kan uitsluitend plaatsvinden na verkregen schriftelijke instemming van of namens het bevoegd gezag.

  6. Wanneer zich een incident voordoet, meldt de vergunninghouder dit met alle relevante gegevens onmiddellijk aan het bevoegd gezag. Een incident is in dit geval een onvoorziene gebeurtenis waardoor schade aan de natuurlijke kenmerken in het betrokken beschermde gebied is of kan worden toegebracht, bijvoorbeeld wanneer onbedoeld vrijgekomen schadelijke stoffen een habitattype of habitat- of vogelrichtlijnsoort bedreigen.

  7. Wanneer zich een incident voordoet, is de vergunninghouder verplicht eventuele verontreinigingen zo mogelijk direct te verwijderen en de eventueel opgetreden schade voor zover mogelijk te herstellen, zulks ter beoordeling van het bevoegd gezag.

  8. De vergunninghouder volgt de aanwijzingen op die het bevoegd gezag geeft.

  9. Alle correspondentie met betrekking tot deze vergunning kan per reguliere post of per e-mail (natuurvergunningen@minlnv.nl) worden gedaan.

    Nadere inhoudelijke voorschriften

  10. De visserij mag uitsluitend plaatsvinden op de acht locaties zoals aangeduid in figuur 2 van de PB. De exacte ligging van de vislocaties in de spuikom van Den Oever (locatie 1), de spuikom van Kornwerderzand (locatie 2) het Amsteldiep (locatie 3) en het Verversgat (locatie 7) is aangeduid in de AERIUS-berekeningen (bijlage 3 en 4 van de onderhavige vergunning).

  11. De geul Amsteldiep (locatie 3) mag, gekeken in zuidelijke richting, worden bevist tot boei AMD-5.

  12. De visserij mag uitsluitend overdag plaatsvinden of hoogstens in de nautische schemering; vanaf één uur voor zonsopgang en tot één uur na zonsondergang, met inachtneming van voorschriften 30, 31 en 32.

  13. De visserij start elk vergund kalenderjaar op 1 oktober en loopt door tot 1 maart van het opvolgende kalenderjaar.

  14. Er mag door de vergunninghouder per visdag telkens slechts één van beide spuikommen bevist worden.

  15. Met in acht name van voorgaand voorschrift mag u maximaal twee keer per week in de spuikommen vissen.

  16. In beide spuikommen mag de vergunninghouder mag maximaal éénmaal per visdag een bestandsopname, door middel van sonar, uitvoeren. Het vistuig bevindt tijdens deze bestandopname niet in het water.

  17. De spieringvisserij in één van beide spuikommen vindt per visdag maximaal één uur plaats tot het moment van het waarschuwingssignaal van de sluiswachter ca. 30 minuten voorafgaand aan het spuien en maximaal tot twee uren na afronding van het spuien.

  18. De vaarsnelheid tijdens het vissen blijft onder de 2 knopen.

  19. Het schip vist met de stroom mee, uitgezonderd de locaties 1 en 2.

  20. De vergunninghouder neemt de bepalingen inzake VMS en AIS van artikel 102 en artikel 103 van de Uitvoeringsregeling Zeevisserij te allen tijde in acht; de data uit beide systemen zijn vereist voor een adequaat toezicht op onderhavige vergunning.

  21. De vislocaties 1 en 2 (zoals weergegeven in figuur 2 in de PB) mogen per visseizoen per locatie maximaal 70 maal worden bevist door vergunninghouder.

  22. De locaties 3 en 7 (zoals weergegeven in figuur 2 in de PB) mogen per visseizoen maximaal eenmaal per week bevist worden.

  23. De vergunninghouder meldt elke twee weken aan het bevoegd gezag, gespecificeerd per dag, het gerealiseerde aantal bevissingen op elk van de voorgenoemde locaties inclusief (per dag) de hoeveelheden aan aangelande spiering (in kilo's). Bij onvoldoende gemotiveerde afwijking, hetzij door het bevoegd gezag geconstateerde omissies of onjuistheden in deze administratie, van deze verplichting kan door het bevoegd gezag overwogen worden een Black Box verplicht te stellen middels een wijziging van de onderhavige vergunning.

  24. De pelagische sleepnetten aan weerszijden van het schip hebben een netopening van 2 meter hoog en 6 meter breed en een lengte tussen de 15 en 20 meter. Het net wordt opengehouden met houten stokken.

  25. De maaswijdte van de pelagische sleepnetten varieert van 28 mm voorin tot 16 mm achterin het net.

  26. Er wordt een overlevingsbak toegepast ter afscheiding van andere soorten dan de spiering. Deze bijvangst dient onmiddellijk en zonder hanteren te worden teruggespoeld.

  27. De visserij in de beide spuikommen is niet toegestaan op de momenten dat er wordt gespuid vanuit het IJsselmeer alsmede ingeval van dichtvriezen van het IJsselmeer. In relatie tot de laatste situatie wordt hiervan aan de vergunninghouder (of diens vertegenwoordiger) melding gedaan vanuit het Ministerie van LVVN (na opname van de veldsituatie door de betrokken toezichthouders). Via dezelfde weg zal een afmelding van dit tijdelijk verbod plaatsvinden richting de vergunninghouder.

  28. Het is niet toegestaan afval of materialen in het gebied achter te laten. Restafval dient te worden opgevangen en niet in het water terecht te komen.

  29. Het is niet toegestaan om, anders dan voor communicatiemiddelen de veiligheid betreffende, geluidsapparatuur te laten spelen.

  30. De verlichting van de vaartuigen en overige apparatuur dient, ook wat de hoogte daarvan betreft, te worden beperkt tot hetgeen strikt onvermijdbaar is in samenhang met de uitvoering van de bij dit besluit vergunde activiteiten.

  31. De verlichting dient zodanig te worden opgesteld en ingericht en de lampen dienen zodanig naar buiten toe te worden afgeschermd dat hinderlijke lichtstraling door direct licht voor de fauna wordt voorkomen.

  32. Noodzakelijke verlichting mag in het kader van de veiligheid naar buiten zijn gericht, mits dit uitsluitend plaatsvindt tijdens het stomen van en naar de visgebieden zoals bedoeld in voorschrift 10.

  33. De vergunninghouder dient verstoring van aanwezige fauna tot een minimum te beperken en hiertoe de algemene zorgplicht uit de Wet natuurbescherming (artikel 1.11 van de Wnb; met ingang van 1-1-2024 vervat in artikel 11.6 van het Besluit Activiteiten Leefomgeving) in acht te nemen. Deze zorgplicht vult u in ieder geval in door op de aanwezige (droogvallende) platen in de Waddenzee bij de rustende Grijze en/of Gewone zeehonden minimaal 1.500 meter afstand en, buiten de beide spuikom-locaties, bij vogels minimaal 500 meter afstand in acht te nemen. Mocht deze afstand niet realiseerbaar zijn, omdat bijvoorbeeld de geul onvoldoende breedte heeft, dan dient zo rustig mogelijk doorgevaren te worden; waar praktisch mogelijk: aan de andere kant van de geul.

    Toezicht

  34. De vergunninghouder geeft alle medewerking aan de aangewezen toezichthouder en opsporingsambtenaren.

  35. De vergunninghouder toont informatie en documenten op verzoek aan de bevoegde toezichthouder en opsporingsambtenaren.

    Looptijd en geldigheid

  36. De vergunning is voor wat betreft de uitvoering van de spieringvisserij geldig vanaf het moment van onherroepelijk worden van de onderhavige vergunning tot 1 maart 2025 alsmede voor de vergunde visseizoenen, lopende vanaf 1 oktober tot 1 maart, in de jaren 2025/2026, 2026/2027, 2027/2028, 2028/2029, 2029/2030 en 2030/2031.

TER INFORMATIE

Op grond van afdeling 4.1.1. van de Awb kan een verzoek tot wijziging van de vergunning worden ingediend.

Op grond van artikel 5.4, lid 1 en lid 2, van de Wnb kan de verleende vergunning worden ingetrokken of gewijzigd.

Als de vergunninghouder handelt in strijd met de vergunning, kan op grond van artikel 7.2, lid 2, van de Wnb een last onder bestuursdwang worden opgelegd.

Conform artikel 5:32, lid 1, Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

Hoogachtend,

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
namens deze:

MT-lid Natuurvergunningen

Directoraat-Generaal Natuur en Visserij

BIJLAGEN

  1. Passende Beoordeling Spieringvisserij Waddenzee;

  2. Addendum Spieringvisserij Waddenzee;

  3. AERIUS projectberekening RNg8qz3WswQq;

  4. AERIUS extra beoordeling RNg8qz3WswQq;

  5. Wijzigingsverzoek looptijd Spieringvisserij Waddenzee.

Toepassing uniforme openbare voorbereidingsprocedure

Op deze vergunningprocedure is de openbare uniforme voorbereidingsprocedure als opgenomen in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Zienswijze doorgeven

U kunt uw zienswijze op verschillende manieren doorgeven. U doet dit het snelst door het digitale formulier (zie hieronder) in te vullen.

Lukt het niet om de zienswijze door te geven met het digitale formulier? Geef uw zienswijze dan telefonisch door of in een brief. U kunt uw zienswijze niet in een e-mail of via het algemene contactformulier sturen. We nemen deze niet in behandeling.

Digitaal formulier

Geef uw zienswijze op tijd door met een digitaal formulier op https://mijn.rvo.nl/zienswijze-ontwerpbesluit-of-voorgenomen-besluit. Dit kunt u doen tot uiterlijk zes weken na publicatie van dit besluit. U logt hierop in met DigiD (als burger), of met eHerkenning niveau 2+ (als organisatie).

Telefonisch

U moet eerst een afspraak maken. Dit doet u door te bellen naar 088 042 42 42. Kies voor optie 1 en daarna voor optie 4.

Brief

U kunt uw zienswijze ook via de post naar ons sturen. De adresgegevens treft u hieronder aan:

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Afdeling Vergunning en Handhaving

Postbus 40225

8004 DE Zwolle

Zorg dat uw naam, adres en telefoonnummer in de brief staan. Noem in uw brief om welk ontwerpbesluit het gaat. En vertel of u het er wel of niet mee eens bent. Alleen dan kan uw zienswijze meegenomen worden in het nemen van het besluit.

Na uw zienswijze

Nadat u uw zienswijze heeft doorgegeven, krijgt u een ontvangstbevestiging. Alle zienswijzen worden meegenomen in het nemen van een definitief besluit. Als alle zienswijzen verwerkt zijn, krijgt u bericht dat er een Nota van Antwoord is opgesteld. Hierin zijn alle zienswijzen en de reacties daarop samengevoegd. Uw persoonlijke gegevens komen niet in deze nota te staan.

PUBLICATIE BESLUIT

De Staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur maakt dit besluit openbaar op grond van artikel 3 van de Wet open overheid. Het zal onder anonimisering van de persoonsgegevens geplaatst worden op https://puc.overheid.nl/natuurvergunningen.

Naar boven