Nummer 23/33261/GA
Betreft [klager]
Datum 8 januari 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
- een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het niet meewerken aan een urinecontrole, ingaande op 23 januari 2023 (AR 2023/118);
- het verstrekken van onjuiste medicatie (AR 2023/132);
- een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het niet luisteren naar en uitschelden van personeel, ingaande op 25 januari 2023
(AR 2023/146).
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn heeft op 27 maart 2023 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. J.A.J. Brahm, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Alphen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Beklag a.: Klager heeft geen urinecontrole geweigerd. Hij is op een zodanig onbehoorlijke wijze behandeld dat het niet meer in de rede lag om verplicht urine af te staan. Op het moment dat urine werd afgenomen, zei een personeelslid dat klager direct zijn broek en onderbroek omlaag moest doen, zijn ballen moest laten zien en deze omhoog moest trekken. Toen klager vroeg wat dit voor manieren zijn, antwoordde het personeelslid dat hij bepaalt wat er gebeurt. Ook zei het personeelslid dat het hier geen hotel is, toen klager vroeg urine af te mogen staan in de gang van de isoleercel. Tijdens het hoorgesprek hierover kon klager zijn verhaal niet doen, nu dit gesprek om en nabij dertig seconden duurde. Er is dan ook geen rekening gehouden met zijn kant van het verhaal.
Beklag b.: In de huisregels staat onder 4.2 Medische verzorging uitdrukkelijk dat de medicatie samen met het dienstdoende personeel moet worden gecontroleerd. Het dienstdoende personeel heeft nagelaten deze gezamenlijke controle uit te voeren. Het initiatief voor een dergelijke controle ligt bij het personeel. Klager is niet in de positie het personeel aan te sturen of te bevelen de controle gezamenlijk uit te voeren. Het nalaten van een gezamenlijke controle door het personeel is dus geen handeling waarvoor klager verantwoordelijk kan worden gehouden. De verstrekking van de medicatie en de wijze waarop dit is afgedaan is dan ook onbehoorlijk.
Beklag c.: Klager was ingesloten in zijn cel en wilde zich fatsoeneren voor het bezoek van zijn advocaat. Hij heeft zijn tanden gepoetst en toen hij daarvan terugkwam, vroeg een personeelslid waar klager vandaan kwam en wat hij aan het doen was. Toen klager aangaf dat hij zijn tanden even wilde poetsen voorafgaand aan het bezoek van zijn raadsman zei het personeelslid dat klager nu zijn halfuur persoonlijke verzorging kwijt was. Als reactie daarop zei klager: “Ja, dikke lul”. Dit is een opmerking met de betekenis ‘Ja, dat meen je niet’ en was absoluut geen belediging richting het personeelslid.
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
De directeur blijft bij zijn standpunt zoals verwoord in het eerder ingediende verweerschrift.
3. De beoordeling
Beklag a. en c.
Op basis van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie beklag a. en c. terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om de overwegingen van de beklagcommissie aan te vullen of te wijzigen.
Beklag b.
Het door het personeel niet verstrekken van de juiste medicatie kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).
Het gestelde probleem moet zich naar het oordeel van de beroepscommissie (als meest algemene uitgangspunt) in beginsel minimaal drie keer in drie maanden – voorafgaand aan het beklag – hebben voorgedaan, om te kunnen spreken van mogelijk ‘structureel tekortschieten’. Dat is echter mede afhankelijk van de aard en ernst (c.q. belangrijkheid) van het probleem.
Als voldoende belang bij het beklag ontbreekt – wat dus losstaat van de vraag of het feitelijk klopt wat de gedetineerde heeft gesteld – dan moet de gedetineerde niet-ontvankelijk in zijn beklag worden verklaard.
Uit de stukken volgt dat klager een antibioticakuur van zeven dagen was voorgeschreven en dat hij op een van die zeven dagen een verkeerde pil verstrekt heeft gekregen. Klager kreeg - zo begrijpt de beroepscommissie - per ongeluk een pil die bestemd was voor een medegedetineerde en daardoor slaapmedicatie in plaats van de voorgeschreven antibiotica. Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat de verstrekking van de juiste medicatie voor klager belangrijk is, is aan klager dus eenmalig slaapmedicatie in plaats van antibiotica verstrekt. In dit geval kan naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake zijn geweest van een structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur. Klager heeft dan ook onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beklag. Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. en c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag b. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.
Deze uitspraak is op 8 januari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. B. van der Werf, leden, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
secretaris voorzitter