Nummer 24/40593/GV
Betreft [klager]
Datum 20 november 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 2 mei 2024 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.
Klagers raadsman, mr. V.S.J. Chorus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
Klagers raadsvrouw, mr. A. Knol, heeft zich daarna gesteld en het standpunt van klager nader toegelicht.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De beoordeling
Klager is sinds 23 maart 2023 gedetineerd. Hij is voorlopig gehecht vanwege een niet-onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf van vier jaar met aftrek, waarvan een jaar voorwaardelijk, wegens oplichting, gewoontewitwassen en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Op basis van de niet-onherroepelijke veroordeling zou klager op 17 september 2025 (voorwaardelijk) in vrijheid worden gesteld.
De wet- en regelgeving
In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
- de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;
- de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;
- de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);
- de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.
In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.
De bestreden beslissing
Verweerder heeft klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen, omdat er onaanvaardbare risico’s verbonden zouden zijn aan het verlenen van verlof. Klager zou zich hebben onttrokken aan zijn detentie.
De overwegingen van de beroepscommissie
De beroepscommissie merkt allereerst op dat zij het uitgangspunt hanteert dat zij beroepen over verlof beoordeelt op basis van de stand van zaken ten tijde van de bestreden beslissing (ex tunc). Nieuwe omstandigheden kunnen dan niet leiden tot de conclusie dat de bestreden beslissing onredelijk en onbillijk, of onvoldoende gemotiveerd is. Dit uitgangspunt geldt echter niet onverkort in alle gevallen. Met name bij verlof op humanitaire gronden kan de beroepscommissie aanleiding zien om hiervan af te wijken, mede gelet op het belang van de gedetineerde bij voortvarendheid. In beginsel betreft dat verzoeken om incidenteel verlof of strafonderbreking op humanitaire gronden (vergelijk RSJ 24 februari 2023, 22/31038/GV). Van een dergelijke situatie is hier, naar het oordeel van de beroepscommissie, geen sprake. Zij ziet dan ook, in tegenstelling tot klagers raadsvrouw, geen aanleiding om nieuwe omstandigheden bij haar oordeel te betrekken.
Uit de stukken maakt de beroepscommissie op dat klager op 26 augustus 2020 door de rechtbank is veroordeeld en dat bij dit vonnis het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis is opgeheven (de beroepscommissie begrijpt: de schorsing van de voorlopige hechtenis is opgeheven). Klager heeft zich vervolgens onttrokken aan zijn detentie. In beroep geeft klager aan dat hij ervoor heeft gekozen om zich niet te melden, omdat hij nog op school zat, hij nog zaken wilde regelen en hij het niet eens was met de uitspraak. Na enige tijd raakte klagers vriendin zwanger en wilde hij bij haar blijven. Klager vertrok toen naar Spanje, omdat zijn vriendin daar woonde.
De beroepscommissie maakt hieruit op dat klager een welbewuste keuze heeft gemaakt om zich niet te melden. Pas na een opsporingsonderzoek is klager op 23 maart 2023 door de Spaanse politie aangehouden en vervolgens op 8 mei 2023 overgebracht naar Nederland. De onttrekking heeft relatief recent plaatsgevonden (ten tijde van de bestreden beslissing iets meer dan een jaar geleden). Daarbij komt dat ten tijde van de bestreden beslissing nog geen sprake was van een stabiele thuissituatie met betrekking tot klagers partner en kind. De beroepscommissie volgt verweerder in zijn oordeel dat dit het vluchtgevaar verhoogde.
Een dergelijke recente en langdurige onttrekking vormt naar het oordeel van de beroepscommissie een forse contra-indicatie voor verlofverlening zoals verzocht. De beroepscommissie is met verweerder van oordeel dat elektronisch monitoring ontoereikend is om de risico’s voldoende in te perken, gelet op het feit dat klager zich onttrokken heeft aan zijn detentie (vergelijk RSJ 21 mei 2024, 24/38419/GV).
De beroepscommissie is echter van oordeel dat het onduidelijk is waarom het verlof in dit geval niet door de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O) kon worden begeleid. In de bestreden beslissing heeft verweerder er namelijk op gewezen dat het beschreven vluchtgevaar in beginsel ondervangen zou kunnen worden door het verlof onder begeleiding van de DV&O te laten plaatsvinden. Verweerder heeft er vervolgens op gewezen dat de DV&O op 30 april 2024 heeft laten weten geen re-integratieverloven te begeleiden, zodat – zo begrijpt de beroepscommissie – ook op die maner de risico’s niet konden worden beperkt en beheerst.
De beroepscommissie acht het denkbaar dat er redenen zijn op grond waarvan verweerder, in samenspraak met de DV&O, beslist dat begeleiding door de DV&O niet mogelijk is. In dit geval is echter onvoldoende duidelijk om welke reden begeleiding door de DV&O niet mogelijk is, nu enige toelichting daarover ontbreekt. Dat geldt temeer nu de beroepscommissie ambtshalve bekend is met het gegeven dat de DV&O op zich wel re-integratieverloven begeleidt.
Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Deze uitspraak is op 20 november 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. dr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter