Nummer 24/43424/GV
Betreft [klager]
Datum 19 november 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De – zo begrijpt de beroepscommissie – Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) heeft op 16 september 2024 klagers verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.
Klagers raadsvrouw, mr. N. Tanoğlu, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De beoordeling
Aan klager is in 2013 strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling verleend. Hij onderging op dat moment een gevangenisstraf van in totaal twintig maanden met aftrek, wegens het in bezit hebben van een reisdocument waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het vals of vervalst is, medeplegen van poging tot afpersing, medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, diefstal met geweld en bedreiging in vereniging.
Klager is sinds 12 juli 2024 wederom gedetineerd. Hij ondergaat het strafrestant van zijn eerdere veroordeling. De datum waarop klager in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 8 mei 2025.
Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).
Hernieuwde strafonderbreking
Een vreemdeling aan wie strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling is verleend, komt in beginsel niet meer in aanmerking voor een nieuw te verlenen strafonderbreking, indien deze vreemdeling in strijd met de daaraan verbonden voorwaarde na enige tijd naar Nederland terugkeert. Slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen een hernieuwde strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling rechtvaardigen.
Aan klager is eerder strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling verleend. Hij heeft de hem opgelegde voorwaarde om niet terug te keren naar Nederland overtreden.
Standpunt van klager
Klager stelt dat aan de aan hem in 2013 verleende strafonderbreking een inreisverbod van tien jaar was verbonden. Aan hem zou zelfs zijn medegedeeld dat er slechts een inreisverbod van vijf jaar gold. Toen klager terugkeerde naar Nederland, na tien jaar, was dan ook geen sprake meer van een inreisverbod, aldus klager. Daarnaast heeft klager zich in Nieuwkoop ingeschreven bij zijn vriendin, en hij heeft in maart 2024 een verzoek tot verblijf in Nederland aangevraagd. Gedurende die procedure zou klager rechtmatig verblijf in Nederland hebben. Tot slot heeft klager een vaste baan bij een Nederlands bedrijf. Daarmee is hij (ook) financieel in staat om een bestaan in Nederland op te bouwen.
Geen sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden
De door klager gestelde omstandigheden hebben naar het oordeel van de beroepscommissie niet te gelden als zeer uitzonderlijke omstandigheden die een hernieuwde strafonderbreking rechtvaardigen. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat klager bij zijn uitzetting naar Turkije niet van de strekking en inhoud van het verlenen van strafonderbreking in kennis is gesteld, waaronder de voorwaarde dat hij niet naar Nederland mag terugkeren. Uit het vrijhedenadvies volgt ook dat deze voorwaarde in de (positieve) beslissing stond opgenomen. De beroepscommissie wijst er daarbij ook op dat in artikel 40a, vierde lid, van de Regeling met zoveel woorden staat dat aan strafonderbreking de voorwaarde wordt verbonden dat de vreemdeling, in dit geval dus klager, niet naar Nederland terugkeert. De tekst van de Regeling is gepubliceerd op internet en kan door iedereen worden geraadpleegd.
Gelet op het voorgaande is aannemelijk dat klager op de hoogte was, en had hij in elk geval op de hoogte behoren te zijn, van de aan de strafonderbreking verbonden voorwaarde. Het komt voor rekening en risico van klager dat hij de voorwaarde heeft overtreden en dat hij daardoor het strafrestant dient uit te zitten.
Terugkeer Nederlandse samenleving
De beroepscommissie maakt uit klagers verzoek en het beroepschrift overigens op dat hij in de Nederlandse samenleving wenst terug te keren. Klager wil – zo begrijpt de beroepscommissie – de inrichting voortijdig en zonder voorwaarden verlaten, maar hij wil niet naar Turkije worden uitgezet. Deze wijze van vroegtijdige invrijheidstelling is op grond van artikel 40a van de Regeling niet mogelijk. Het verlenen van strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling is een bevoegdheid van verweerder om strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief uit te zetten, voordat de aan hen opgelegde vrijheidsstraf volledig ten uitvoer is gelegd. Aan het verlenen van strafonderbreking wordt van rechtswege de voorwaarde gesteld dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.
Rechtmatig verblijf
De beroepscommissie overweegt daarnaast nog dat, indien de stelling van de raadsvrouw juist zou zijn dat klager op dit moment rechtmatig verblijf heeft in Nederland, aan klager ook geen strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling kan worden verleend. In dat geval zou hij namelijk niet voldoen aan de voorwaarde uit artikel 40a, eerste lid, van de Regeling.
Conclusie
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 19 november 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. S. Djebali, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter