Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/41607/GB, 12 november 2024, beroep
Uitspraakdatum:12-11-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/41607/GB

Betreft [klager]

Datum 12 november 2024

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Vorige beroepszaak

De (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 22 januari 2024 beslist klager te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 12 februari 2024 het bezwaar ongegrond verklaard. Klagers raadsvrouw, mr. M. Neijenhuis, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft dit beroep gegrond verklaard, de beslissing op het bezwaar vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen (RSJ 14 juni 2024, 24/39132/GB).

 

Deze beroepszaak

Verweerder heeft op 25 juni 2024 – zo begrijpt de beroepscommissie – het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het is geen nieuwe informatie dat klager geen verblijfsvergunning of buitenschuldvergunning heeft, dat hij een terugkeerbesluit heeft opgelegd gekregen, waardoor hij verwijderbaar is, en dat daarna een inreisverbod van tien jaar zou gelden. Het centrale punt is dat er geen land van herkomst bekend is. Servië en Kroatië hebben beide aangegeven dat klager geen burger van hun staat is. Een daadwerkelijke uitzetting is daarom feitelijk onmogelijk. Dat heeft de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) ook steeds bevestigd.

Klager zal dus hoogstwaarschijnlijk in Nederland verblijven na zijn detentie. Hij is ook van plan om zijn leven hier, met zijn vriendin, verder vorm te geven – net als in de afgelopen tientallen jaren. Klager heeft daarnaast veel meer overeenkomsten met gedetineerden in andere inrichtingen dan met zijn medegedetineerden in de PI Ter Apel.

De staatloosheidprocedure zal worden gestart. Dat kost echter tijd. Dat neemt niet weg dat klagers situatie, gelet op het voorgaande, uitzonderlijk is. Klager kan immers niet werken aan zijn terugkeer naar het land van herkomst, terwijl dat de bedoeling is van een verblijf in de PI Ter Apel.

De bedreigingen richting klager zijn nog steeds actueel. Dat klager de indruk geeft dat hij zich veilig voelt omdat hij zich vrij door de inrichting begeeft, is slechts een – onjuiste – aanname.

Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten en om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Staatloosheid is op zichzelf geen reden voor een verblijfsvergunning. Als er geen enkel land is dat de staatloze wil terugnemen, dan kan die persoon een buitenschuldvergunning krijgen. Het zou kunnen dat klager staatloos wordt verklaard en dat hij daarna aanspraak kan maken op een buitenschuldvergunning (gelet op zijn Joegoslavische afkomst), maar dat kan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) pas beoordelen als er een aanvraag is gedaan.

Volgens de IND heeft klager nooit verblijfsrecht gehad, is hij ‘ongewenst vreemdeling in verband met een zwaar inreisverbod’ en heeft hij (nog) geen buitenschuldvergunning of staatloosheid-document aangevraagd.

Hoewel klager niet kan werken aan zijn terugkeer naar het land van herkomst, zijn er geen bijzondere omstandigheden die maken dat klager in een andere inrichting dan de PI Ter Apel zou moeten worden geplaatst. Klager zal niet terugkeren in de Nederlandse maatschappij, wat een voorwaarde is om in een andere inrichting te worden geplaatst. Op dit moment verblijft klager dus terecht in de PI Ter Apel.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

 

Regelgeving

Op grond van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) worden in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen (een VRIS-inrichting) gedetineerden geplaatst die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland (in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000) en die zijn gedetineerd op grond van:

  • voorlopige hechtenis (door een bevel van gevangenneming of gevangenhouding);
  • een vrijheidsstraf; of
  • een maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders.

Op grond van het derde lid van dit artikel kan hiervan worden afgeweken. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet daarvoor echter sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden.

De PI Ter Apel is op dit moment de enige reguliere VRIS-inrichting.

 

Overwegingen van de beroepscommissie

Klager voldoet aan de eisen van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling en moet dus in beginsel in de PI Ter Apel worden geplaatst. Dat betwist klager ook niet. De vraag is dus uitsluitend of er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat het geval, gelet op het volgende.

Klager woont al tientallen jaren in Nederland. Hij is geboren in toenmalig Joegoslavië. Hij stelt zelf Servisch te zijn, maar uit overgelegde documenten volgt dat de Servische autoriteiten, evenals de Kroatische autoriteiten, hem niet als staatsburger erkennen. Er is geen enkel zicht op erkenning in enig (ander) land, waardoor klager – ook volgens de DT&V – niet uitzetbaar is. Het lijkt er dan ook geenszins op dat vanuit de PI Ter Apel enige actie kan worden ondernomen in het kader van klagers terugkeer, vóór de (fictieve) einddatum van zijn detentie op 26 februari 2025.

Hieruit volgt dat het verblijf van klager in de PI Ter Apel feitelijk geen meerwaarde heeft, terwijl klager wel belangen heeft in Nederland – niet (per se) omdat hij in Nederland zal terugkeren (dat kan pas blijken als klager een staatloosheidprocedure opstart en daarna een buitenschuldverklaring aanvraagt), maar wel omdat hij hier al zeer lange tijd woont en een vriendin en familie heeft.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.

De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, omdat over eventuele bezoekproblemen niets is aangevoerd en de gestelde bedreigingen onvoldoende aannemelijk zijn geworden. Daardoor is van concreet ondervonden ongemak al met al onvoldoende gebleken.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 12 november 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven