Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/39983/GB, 5 november 2024, beroep
Uitspraakdatum:05-11-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer

24/39983/GB

 

 

 

 

 

 

Betreft

[klager]

Datum

5 november 2024

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 31 januari 2024 beslist klager te plaatsen op de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 28 maart 2024 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. J.J. Serarens, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers gedrag in het Centrum voor Transculturele Psychiatrie (CTP) Veldzicht te Balkbrug was goed. Hij had daar helemaal geen behandelteam. Hij verbleef bijna 23 uur per etmaal op zijn kamer en had af en toe gesprekken met medewerkers van CTP Veldzicht. Dat kan onmogelijk tot uitputting of overbelasting hebben geleid. Als klager alleen te hanteren zou zijn op de BPG‑afdeling van de PI Vught, zou het onlogisch zijn dat op voorhand door verweerder is aangekondigd dat het verblijft op de BPG-afdeling maar drie maanden zou duren.

In 2023 heeft klager ook laten zien dat hij te hanteren is binnen een tbs-kliniek. Hoewel klager in de Van Mesdagkliniek toegang heeft gehad tot het internet, gold dit ook voor de andere patiënten in die kliniek. Klager heeft geen medewerkers opgezocht, maar heeft alleen de naam van de directeur gegoogled.

Klager begrijpt niet waarom hij niet in Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) De Kijvelanden geplaatst zou kunnen worden. Die kliniek wil hem niet meer opnemen, omdat hij daar in 2009 geweld heeft gebruikt tegen een behandelaar. Dat zou vijftien jaar later echter niet in de weg mogen staan aan een tijdelijke plaatsing in die kliniek.

Op de BPG-afdeling van de PI Vught krijgt klager geen behandeling zoals bedoeld in artikel 17 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden. De bejegening is gericht op controle, correctie en begrenzing.

Artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) verzet zich ertegen dat een tbs-gestelde van wie de behandeling al is aangevangen op een BPG-afdeling wordt geplaatst. Binnen het gevangeniswezen zou hooguit een tijdelijk verblijf op een (crisis)afdeling van een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) enigszins stroken met de bedoeling van deze verdragsbepaling. De beroepscommissie heeft bovendien in RSJ 29 december 2019, R‑19/4518/GB geoordeeld dat noch in de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), noch in de Wet forensische zorg (Wfz) een wettelijke grondslag kan worden gevonden voor de plaatsing op de BPG-afdeling van de PI Vught van een tbs-gestelde waarvan de behandeling al is aangevangen en niet onderbroken.

Een e-mail van de directeur behandeling van het CTP Veldzicht van 10 april 2024 is overgelegd. Pas in april 2024 is door die directeur op het starten van medicatie aangedrongen. Het is de vraag waarom het twee jaar heeft moeten duren voordat deze stap, om uit de ontstane impasse te geraken, is gezet. Een ‘noodgreep’ als klagers plaatsing op de BPG-afdeling van de PI Vught had helemaal gehoeven.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Aan klager is op 31 oktober 2023 de status voor Langdurige Forensisch Psychiatrische Zorg toegekend. Daarnaast heeft hij een status als extreem vlucht- en beheersgevaarlijk (EVBG), waardoor hij maar in vier klinieken kan worden geplaatst. Vanwege meerdere zeer ernstige geweldsincidenten in die klinieken, wordt door geen enkele tbs-kliniek (met EVBG-capaciteit) mogelijkheid gezien om klager op te nemen. Om tot een passende oplossing te komen, is besloten om klager voor de duur van drie maanden afwisselend in het CTP Veldzicht en in de Van Mesdagkliniek te plaatsen. Op deze wijze wordt het personeel ontlast.

In oktober 2023 verbleef klager in de Van Mesdagkliniek. Daar werd op 31 oktober 2023 geconstateerd dat klager gedurende een langere periode ongeoorloofd toegang heeft gehad tot het internet. Er is vastgesteld dat hij het internet heeft gebruikt om medewerkers op te zoeken en contact met zijn netwerk te onderhouden. Klager is een dag eerder dan afgesproken overgeplaatst naar het CTP Veldzicht. Na drie maanden zou hij weer in de Van Mesdagkliniek worden geplaatst, maar gelet op het incident met de ongeoorloofde toegang tot het internet en de acties die klager had ondernomen, was plaatsing daar niet langer mogelijk. Inmiddels, sinds 1 mei 2024, verblijft klager weer in het CTP Veldzicht en dat verblijf is inmiddels verlengd voor de duur van drie maanden. 

Plaatsing van klager in een PPC is niet mogelijk, omdat in een behandelsetting – gelet op klagers beheersproblematiek – niet de juiste bejegening en beveiliging kan worden geboden. Dit geldt ook voor FPC’s zonder EVBG-afdeling. De enige plek waar klager te handhaven was, was binnen de BPG-afdeling van de PI Vught.

Voor zover klager stelt dat plaatsing op de BPG-afdeling van de PI Vught in strijd is met artikel 5 van het EVRM, geldt het volgende. In klagers geval is er sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat een tijdelijke plaatsing op de BPG-afdeling van de PI Vught redelijk en billijk is (vergelijk RSJ 19 februari 2024, 24/39019/STB).

Tot slot geldt dat de Divisie Individuele Zaken druk bezig is om tot een passende en duurzame oplossing te komen voor klager.

 

3. De beoordeling

Klager is bij beslissing van 30 april 2024 in het CTP Veldzicht geplaatst. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter (tijdig) verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Klager verbleef, voorafgaand aan zijn plaatsing op de BPG-afdeling van de PI Vught, ook in het CTP Veldzicht. Bij beslissing van 31 januari 2024 is hij voor de duur van drie maanden op de BPG-afdeling van de PI Vught geplaatst, omdat de tbs-maatregel op dat moment niet in een tbs-kliniek ten uitvoer zou kunnen worden gelegd.

Hoewel de voorzitter van de beroepscommissie de beslissing om klager (tijdelijk) naar de BPG‑afdeling van de PI Vught over te plaatsen – voorlopig oordelend – niet onnavolgbaar achtte (RSJ 19 februari 2024, 24/39019/STB) en de beroepscommissie eveneens begrijpt dat dit voor verweerder een lastige situatie was, overweegt de beroepscommissie als volgt.

De beroepscommissie is van oordeel dat ten aanzien van klager in de Pbw, noch in de Wfz een wettelijke grondslag kan worden gevonden voor zijn plaatsing op de BPG-afdeling van de PI Vught, omdat zijn tbs-maatregel (en -behandeling) reeds was aangevangen. Klager is immers geen tbs-passant die in een huis van bewaring of gevangenis kan worden geplaatst (Kamerstukken II 2009/10, 32 398, nr. 3, p. 22 e.v.). Ook is er geen sprake van een situatie waarbij, bijvoorbeeld vanwege het plegen van een nieuw strafbaar feit, de tbs-maatregel moet worden onderbroken en klager om die reden op basis van een andere insluitingstitel in een PI moet verblijven. Tot slot is de BPG-afdeling van de PI Vught, anders dan het PPC van de PI Vught, niet aangewezen als “rijksinstelling voor forensische zorg waarbij de Pbw van toepassing wordt verklaard” (zoals bedoeld in artikel 3.1, eerste en tweede lid, van de Wfz). De bestreden beslissing is daarom in strijd met de wet genomen (vergelijk RSJ 27 december 2019, R-19/4518/GB).

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Nu klager niet meer op de BPG-afdeling van de PI Vught verblijft, zal de beroepscommissie verweerder niet opdragen een nieuwe beslissing te nemen. Omdat klager drie maanden ten onrechte op de BPG-afdeling van de PI Vught heeft verbleven, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van €375,-.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €375,-.

Deze uitspraak is op 5 november 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. C. Fetter, voorzitter, F. van Dekken en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

secretaris                                                   voorzitter

Naar boven