Nummer 24/41812/GA
Betreft […]
Datum 13 november 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
de directeur van de locatie Roermond (hierna: de directeur)
1. De procedure
[…] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, voorwaardelijk, met een proeftijd van drie maanden, vanwege de aangetroffen goederen op zijn cel, ingaande op 10 april 2024.
De beklagcommissie bij de locatie Roermond heeft op 11 juli 2024 het beklag gegrond verklaard (R-2024-162). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft […], vestigingsdirecteur van de locatie Roermond, en klagers raadsman mr. D.W.H.M. Wolters gehoord op de zitting van 13 september 2024 in de PI Vught.
De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft aangegeven dat hij geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Artikel 53, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) bepaalt dat een straf geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk kan worden opgelegd. In het geval van een voorwaardelijke disciplinaire straf geldt als algemene voorwaarde dat de gedetineerde zich onthoudt van het plegen van nieuwe feiten, die met de orde of de veiligheid in de inrichting onverenigbaar zijn. Naast deze algemene voorwaarde kan de directeur op grond van artikel 53, tweede lid, van de Pbw nog bijzondere voorwaarden aan het gedrag van de gedetineerde stellen. Bij deze bijzondere voorwaarden kan de mogelijkheid worden aangegrepen om op inventieve wijze herstelgericht het gedrag van de gedetineerde te beïnvloeden.
De beroepsrechter oordeelde op 16 september 2022 dat het bepalen van de hoogte van een disciplinaire straf tot de discretionaire bevoegdheid van de directeur behoort (RSJ 16 september 2020, R-19/4588/GA en RSJ 31 maart 2021, R-19/3203/GA). De beklagrechter heeft deze beoordelingsvrijheid van de directeur onvoldoende gerespecteerd. De beklagrechter dient de opgelegde sanctie slechts marginaal te toetsen. Alleen daar waar sprake is van kennelijk onredelijke bestraffing, dient de beklagrechter in te grijpen (RSJ 10 juni 2016, 16/0665/GA). In deze zaak is er geen sprake van een kennelijk onredelijke bestraffing; de straf is ook nooit ten uitvoer gelegd.
De directeur heeft er bewust voor gekozen klager een voorwaardelijke straf op te leggen in plaats van een waarschuwing, omdat hij er kennis van heeft dat klager verblijft op een Extra Zorgvoorziening. Klager heeft aan de directeur persoonlijk verzocht om duidelijk, kort en afgebakend met hem te communiceren. Dit heeft te maken met de manier waarop de informatieverwerking in de hersenen van klager verloopt. Om duidelijkheid aan klager te kunnen bieden, is ervoor gekozen een voorwaardelijke straf op te leggen, want dan zijn er duidelijke kaders in hetgeen van hem verwacht wordt. Een waarschuwing zou voor hem te vaag, te weinig afgebakend, zijn. Gelet op de eigen verantwoordelijkheid van klager voor de goederen op zijn cel, is een voorwaardelijke straf niet onredelijk of onbillijk.
Bij de beoordeling van de strafmaat dient de beklagrechter een zekere terughoudendheid in acht te nemen. De Afdeling advisering van de RSJ adviseert in haar rapport 'Disciplinair straffen en afzonderen in detentie' dat directeuren meer kunnen gebruikmaken van inventieve en herstelgerichte bijzondere voorwaarden bij voorwaardelijke disciplinaire straffen. Omdat de gevonden goederen gebruikt kunnen worden voor andere doeleinden, overtreedt klager de huisregels. Hij wist of behoorde te weten welke voorwerpen op zijn cel bewaard mochten worden. Ook is het zo dat klager geen nadeel van de sanctie heeft ondervonden, omdat het om een voorwaardelijke straf ging. De straf zou enkel ten uitvoer gelegd worden als klager zich tijdens de proeftijd niet aan de voorwaarden zou houden. Van klager wordt verwacht goed gedrag te vertonen en zich te houden aan de huisregels.
Standpunt van klager
Klager had gevraagd een viool in te mogen voeren. Dit mocht niet. Hij heeft toen zelf, met spullen die voorhanden waren, een viool gemaakt. Het personeel vond dit goed. De zelfgemaakte viool is later door ‘personeel van buiten’ alsnog inbeslaggenomen en er is vervolgens een rapport opgemaakt en een voorwaardelijke disciplinaire straf opgelegd. De beklagcommissie heeft marginaal getoetst. Er had op een redelijkere wijze kunnen worden gereageerd dan met een voorwaardelijke disciplinaire straf. De directeur had kunnen worden volstaan met een waarschuwing.
3. De beoordeling
De beklagcommissie heeft overwogen dat de goederen die klager op zijn cel had, als contrabande kunnen worden aangemerkt. Daarom zijn deze goederen in beslag genomen. In beroep is nog slechts de vraag aan de orde of de voorwaardelijke disciplinaire straf die de directeur klager daarvoor heeft opgelegd, (marginaal toetsend) redelijk en billijk kan worden geacht. Naar het oordeel van de beroepscommissie is dat het geval.
Met het vervallen van de Landelijke Sanctiekaart 2019 waarin richtlijnen voor bestraffing stonden opgenomen, is per 1 juli 2021 de persoonsgerichte aanpak bij de oplegging van disciplinaire straffen (nog) meer centraal komen te staan. Alle feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de bepaling van de strafsoort en strafmaat zullen moeten worden meegewogen door de directeur. De beroepscommissie onderschrijft het belang van deze vorm van maatwerk bij het straffen van gedetineerden, maar tegelijkertijd toetst zij de gekozen strafmaat terughoudend. Als de directeur meent dat een standaardstraf voor een bepaalde strafwaardige gedraging aan een gedetineerde kan worden opgelegd, dan wordt niet van hem gevergd dat hij in de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf tot uiting laat komen op welke wijze tot de strafmaat is gekomen. De motiveringsplicht gaat namelijk niet zover dat de directeur steeds moet verantwoorden waarom niet voor een andere straf is gekozen of waarom een straf van een kortere duur niet zou volstaan. Wanneer zich (bijzondere) omstandigheden voordoen die maken dat de directeur van de oplegging van een standaardstraf afwijkt, acht de beroepscommissie het wel raadzaam dat hiervan rekenschap wordt gegeven in de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf (zie ook RSJ 12 maart 2024, 23/34730/GA).
Naar het oordeel van de beroepscommissie is in deze zaak niet gebleken van een motiveringsgebrek ten aanzien van de aan klager opgelegde disciplinaire straf. De directeur heeft blijk gegeven van een zorgvuldige afweging en uitgebreid toegelicht met welke omstandigheden hij bij de straftoemeting rekening heeft gehouden: zijn kennis over klagers persoonlijkheid (en diens behoefte aan duidelijke kaders) heeft hem juist tot deze strafmodaliteit gebracht. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur daarmee, gezien de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf, de relevante (bijzondere) omstandigheden van dit geval voldoende heeft meegewogen en maatwerk heeft geleverd.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is op 13 november 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, mr. D. Riani el Achhab en dr. S.L. van Woerden, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter