Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/40198/GA en 24/40302/GA, 22 oktober 2024, beroep
Uitspraakdatum:22-10-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


Nummer    24/40198/GA en 24/40302/GA        
            
Betreft    [klager]
Datum    22 oktober 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op de beroepen van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht (hierna: de directeur) (24/40198/GA)

en

[klager] (hierna: klager) (24/40302/GA)

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de verkeerde berekening van zijn datum voor voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.).

De beklagcommissie bij de PI Dordrecht heeft op 21 maart 2024 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €50,- (PD-2024-45). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld (24/40198/GA).

Klagers raadsman, mr. Y. Quint, heeft namens klager beroep ingesteld tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming (24/40302/GA).

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsman in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
De directeur verwijst naar het verweer in beklag en voert aanvullend het volgende aan.

De beklagcommissie heeft de jurisprudentie van de beroepscommissie niet goed geïnterpreteerd wat betreft de ontvankelijkheid. Klager is niet-ontvankelijk in zijn beklag. Hij klaagt over nalatig handelen van een medewerker van de inrichting. Het gaat om een belangrijke tekortkoming, maar het handelen heeft geen structureel karakter.

Op 13 december 2023 is klager geïnformeerd over de foutieve berekeningen van zijn v.i. datum en is de juiste v.i.-berekening gecommuniceerd. Klager heeft op 22 januari 2024 beklag ingesteld tegen de voorbereidende handelingen tussen april 2023 en 13 december 2023, omdat er voor klager geen gewenste oplossing komt. Mocht voorgaand verweer over structureel handelen niet worden gevolgd, dan geldt nog dat klager het beklag te laat heeft ingediend. Hij had binnen zeven dagen na 13 december 2023 beklag moeten indienen. En het oordeel van de beklagcommissie had zich enkel moeten richten op de begeleiding van klager in de periode van april 2023 tot 13 december 2023.

De beklagcommissie heeft onvoldoende onderbouwd waarom klager moet worden gecompenseerd en waarom in deze vorm. Er kan geen sprake zijn van een tegemoetkoming die enkel en uitsluitend ziet op het verkeerd invoeren en foutief informeren van klager rekening houdend met ‘de duur van de fout’. De vrijhedencommissie toetst of een gedetineerde in aanmerking komt voor vrijheden en de selectiefunctionaris beslist. De eerste beslissing van de selectiefunctionaris over vrijheden is genomen op 26 februari 2024. Aangezien de klacht is ingediend op 24 januari 2024, kan er geen uitspraak worden gedaan over in hoeverre klager terecht in de veronderstelling heeft verkeerd voor vrijheden in aanmerking te komen. 

Standpunt van klager
Het is vaste rechtspraak van de beroepscommissie dat een gedetineerde kan klagen over handelen van de casemanager. Wanneer het gaat om handelen in het kader van verloven of detentiefasering, wordt snel geconcludeerd dat sprake zou kunnen zijn van een structurele en belangrijke tekortkoming, omdat het vaak gaat over handelen over een langere periode. Klager verwijst naar RSJ 22 november 2023, 22/29646/GA. 

Klager heeft over een langere periode zijn ongenoegen geuit over de wijze waarop zijn v.i. datum berekend is. In het klaagschrift heeft hij uitgebreid uiteengezet dat er meerdere gesprekken zijn geweest met de casemanager en zelfs met het hoofd detentie en re-integratie (D&R). Telkens kreeg hij geen duidelijkheid. Het kan klager niet worden tegengeworpen dat hij op 18 april 2023 is geïnformeerd over zijn v.i.-datum en dat de casemanager kennelijk pas naar aanleiding van een aanvraag van klager op 13 december 2023 via het Openbaar Ministerie (OM) tot de conclusie kwam dat de berekende data niet klopten. Dat klager vervolgens wenste te informeren bij de casemanager en het hoofd D&R om duidelijkheid te krijgen, is volstrekt begrijpelijk in het licht van zijn verwachting dat hij al zou moeten faseren.

Klager heeft beklag ingediend binnen zeven dagen na zijn laatste gesprek met het hoofd D&R. Klager heeft via de geëigende kanalen geprobeerd te achterhalen wat er fout is gegaan en of die fout kon worden hersteld, dan wel kon worden gecompenseerd. Hij heeft diverse gesprekken met de casemanager gehad die op niets uitliepen. In het gesprek met het hoofd D&R op 17 januari 2024 is gebleken dat er geen oplossing mogelijk was, waarna klager beklag heeft ingediend. Het kan klager niet worden tegengeworpen dat hij die gesprekken heeft gevoerd. Klager is ontvankelijk in zijn beklag.

Klager kan zich niet verenigen met de tegemoetkoming, omdat hij veel kosten heeft moeten maken voor de huurwoning die hij heeft geregeld in verband met zijn fasering. Op grond van de verstrekte informatie over zijn v.i.-datum heeft hij actief gezocht naar een huurwoning. Een geldig adres is een vereiste voor deelname aan een penitentiair programma (PP) of plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA). Klager is de huurovereenkomst aangegaan van 1 oktober 2023 tot en met 31 december 2024 voor €900,- per maand. Hij is er in goed vertrouwen van uitgegaan dat hij per 13 oktober 2023 of kort daarna in aanmerking zou komen voor BBA-plaatsing. Nadat de fout door het OM aan de casemanager kenbaar is gemaakt, bleek dat hij pas 30 april 2024 in aanmerking zou komen voor BBA-plaatsing. Door de fout van de casemanager heeft klager zeven maanden onnodig huur betaald.

De casemanager wist dat klager de huurwoning had geregeld en daarvoor ging betalen. De casemanager heeft niet gecontroleerd of de data wel juist waren. Overigens stonden alle seinen op groen voor wat betreft BBA-plaatsing. Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen van €6300,- (zeven maanden keer €900,- huur). Subsidiair verzoekt hij om een tegemoetkoming van €700,- (zeven maanden keer €100,- voor het ten onrechte niet verblijven in een BBA (vergelijk RSJ 23 november 2023, 22/28100/GA).

 

3. De beoordeling
Feitelijke gang van zaken
In maart 2023 is klager in hoger beroep veroordeeld. Op 12 april 2023 heeft hij een brief gekregen van de PI Dordrecht met daarin de berekende einddatum: 7 oktober 2024.  Op 18 april 2023 heeft klagers casemanager hem geïnformeerd over de berekende data van vrijheden:
-    kortdurend re-integratieverlof: 2 maart 2023
-    langdurend re-integratieverlof: 29 augustus 2023
-    BBA: 12 oktober 2023
-    PP: 12 oktober 2023

Uit hetgeen de casemanager heeft aangevoerd tijdens de beklagzitting volgt dat in juni 2023 de procedure voor een PP-aanvraag in gang is gezet. Er moeten dan adviezen worden ingewonnen. Daarbij is een gescreend adres ook nodig. Klager heeft per 1 oktober 2023 een huurcontract gesloten. Bij het opvragen van de adviezen is vertraging opgelopen. In december 2023 is het OM om advies gevraagd en toen is het OM erachter gekomen dat de faseringsdata niet klopten.

Op 22 december 2023 zijn de data opnieuw berekend:
-    (fictieve) einddatum van klagers detentie: 24 april 2025
-    kortdurend re-integratieverlof: 19 september 2023
-    langdurend re-integratieverlof: 16 maart 2024
-    BBA: 30 april 2024
-    PP: geen recht op PP

Ontvankelijkheid van klager in zijn beklag
In december 2023 kwam klager erachter dat de berekening van de (fictieve) einddatum van zijn detentie (zijn v.i.-datum) niet klopte. Hij heeft vervolgens verzocht om een oplossing en meerdere gesprekken gevoerd met zijn casemanager. Op 17 januari 2024 heeft hij gesproken met het hoofd D&R. Volgens de directeur heeft het hoofd D&R aangeboden om te bemiddelen met de woningbouwcorporatie om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn om de huurovereenkomst te ontbinden. Ook is klager geïnformeerd over de mogelijkheden om eerder in aanmerking te komen voor plaatsing op een BBA. Hiermee heeft het hoofd D&R, namens de directeur, beslist op klagers verzoek om een oplossing. 

Tegen deze beslissing heeft klager tijdig, op 22 januari 2024, geklaagd. Daarom is klager terecht ontvangen in zijn beklag, maar wel op een andere grond dan de beklagcommissie heeft overwogen.

Inhoudelijke beoordeling
Klager is het niet eens met voornoemde beslissing van het hoofd D&R. Uit de stukken komt naar voren dat een medewerker van de bevolkingsadministratie van de PI Dordrecht een verkeerde fictieve einddatum heeft ingevoerd. Op grond van die onjuiste datum zijn faseringsdata vastgesteld en gecommuniceerd. Klager heeft, ten behoeve van de in het vooruitzicht gestelde BBA-plaatsing of deelname aan een PP, een huurcontract voor een woning afgesloten en vanaf oktober 2023 huur betaald. De inrichting heeft volgens klager geen enkele compensatie geboden voor haar fout. Ook kon hij niet eerder naar een BBA. 

Het hoofd D&R heeft aangeboden om te bemiddelen met de huurcorporatie en met klager de mogelijkheden besproken om eerder in aanmerking te komen voor een BBA-plaatsing (waarover uiteindelijk de selectiefunctionaris beslist). Klager wilde de woning echter behouden om een verblijfadres te hebben voor verloven. 

Naar het oordeel van de beroepscommissie is deze beslissing van het hoofd D&R onredelijk en onbillijk, omdat niet – ook – compensatie is aangeboden. De inrichting heeft immers een fout gemaakt bij de berekening van klagers faseringsdata. De beroepscommissie vindt het niet klagers eigen schuld dat hij een huurcontract heeft afgesloten, voordat de selectiefunctionaris had beslist over deelname aan een PP. Voor het indienen van een (kansrijk) verzoek om deelname aan een PP had klager immers al een goedgekeurd verblijfadres nodig. Volgens de casemanager was er in die periode geen reden om te denken dat een PP geen doorgang kon vinden.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie het beklag terecht gegrond heeft verklaard. 

De beroepscommissie kan zich verenigen met de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming. De beroepscommissie stelt voorop dat een tegemoetkoming is bedoeld voor het door klager ondervonden ongemak. Als sprake is van schade en deze schade eenvoudig is te begroten, is er aanleiding schadevergoedingsaspecten te betrekken bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. In dit geval is de omvang van de schade niet eenvoudig vast te stellen. Voor het verkrijgen van een schadevergoeding staan voor klager andere wegen open. Een tegemoetkoming van €50,- staat in verhouding met de gemaakte fout door de inrichting. Daarbij weegt de beroepscommissie mee dat buiten de schuld van de inrichting vertraging is ontstaan bij het opvragen van adviezen en zonder die vertraging de fout eerder aan het licht was gekomen. Ook weegt zij mee dat klager uiteindelijk zelf heeft gekozen om de huurwoning te behouden als verblijfsadres voor verloven. 

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de beroepen van de directeur en van klager ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart beide beroepen ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.


Deze uitspraak is op 22 oktober 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. F.H.J. van Gaal en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter

Naar boven