Nummer 24/43477/SGB
Betreft [verzoeker]
Datum 1 oktober 2024
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van
[verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) heeft op
20 september 2024 beslist verzoeker te plaatsen in het huis van bewaring (HVB) van het Justitieel Centrum (JC) Zeist, waarbij verzoeker feitelijk op een arrestantenafdeling is geplaatst.
Verzoekers raadsvrouw, mr. A. Knol, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van verweerder op het schorsingsverzoek en van het bezwaarschrift.
2. De beoordeling
Gelet op artikel 73, vierde lid, in verbinding met artikel 66, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), kan in beginsel pas om schorsing worden verzocht in de beroepsprocedure (dus nadat verweerder het bezwaarschrift ongegrond heeft verklaard en verzoeker tegen die ongegrondverklaring beroep heeft ingesteld). Daarop kan alleen een uitzondering worden gemaakt als de beslissing van verweerder meer dan zes weken op zich laat wachten (artikel 17, vierde lid, van de Pbw) of als sprake is van uitzonderlijke omstandigheden.
Verzoekers bezwaarschrift is minder dan zes weken geleden door verweerder ontvangen. Gelet op dat wat uit de stukken volgt, is naar het oordeel van de voorzitter echter sprake van een uitzonderlijke omstandigheid op grond waarvan kan worden afgeweken van het uitgangspunt dat pas in de beroepsprocedure om schorsing kan worden verzocht.
Inhoudelijk
De voorzitter merkt op dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van verweerder slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen bezwaar is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. De voorzitter overweegt hiertoe het volgende.
Artikel 15, eerste lid, van de Pbw luidt, voor zover relevant, als volgt:
“De personen ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen of vrijheidsbenemende maatregelen is gelast worden geplaatst in een inrichting of afdeling dan wel overgeplaatst naar een inrichting of afdeling overeenkomstig de bestemming daarvan ingevolge hoofdstuk III. Van het bepaalde omtrent de bestemming kan worden afgeweken op gronden gelegen in de persoon van de betrokkene.”
De voorzitter constateert dat verzoeker is geplaatst op de afdeling 52C en dat die afdeling volgens de bestemmingsaanwijzing van het JC Zeist een gevangenis (voor arrestanten) betreft, terwijl verzoeker voor plaatsing in een HVB is geselecteerd. Uit het e-mailbericht van 20 september 2024 van de Divisie Individuele Zaken blijkt dat de reden van die plaatsing niet is gelegen in de persoon van verzoeker, maar het gevolg is van een tekort aan cellen in het HVB. Gelet op het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de Pbw, is dat echter geen geldige reden om van de in dat artikel genoemde bestemming af te wijken. De voorzitter stelt dan ook vast dat de beslissing om verzoeker op de arrestantenafdeling te plaatsen in strijd met de wet is genomen.
Gelet op het voorgaande zal de voorzitter het verzoek toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop verweerder op het onderliggende bezwaar heeft beslist.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing van verweerder met onmiddellijke ingang tot het moment waarop verweerder op het onderliggende bezwaar heeft beslist.
Deze uitspraak is op 1 oktober 2024 gedaan door mr. M.J. Vos, voorzitter, bijgestaan door mr. L.M. Uljee, secretaris.
secretaris voorzitter