Nummer 24/41234/TB
Betreft [klager]
Datum 2 oktober 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft een verzoek gedaan tot overplaatsing naar FPC Pompestichting te Nijmegen, CTP Veldzicht of een andere instelling.
De (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 4 juni 2024 afgewezen.
Klagers raadsman, mr. J.J. Weldam, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klagers raadsman en […] en […], namens verweerder, gehoord op de digitale zitting van 28 augustus 2024.
Klager had eveneens digitaal aan de zitting kunnen deelnemen. Klager heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
[…] was aan de zijde van verweerder als toehoorder aanwezig. Tevens was mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris bij de RSJ, als toehoorder aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De vermeende EVBG-status is ten onrechte aan de afwijzing van het verzoek tot overplaatsing ten grondslag gelegd. De EVBG-status is toegekend tot 1 april 2023. Niet gebleken is dat deze status na 1 april 2023 is verlengd. Klager heeft niet meer de EVBG-status. Het is ook niet juist dat klager niet kan worden overgeplaatst naar een andere kliniek zonder de EVBG-status.
Klager staat al geruime tijd op de eerste plek op de wachtlijst voor de LFPZ-voorziening van FPC Pompestichting. Een spoedige plaatsing in de LFPZ-voorziening wordt door alle partijen onderschreven. In een driegesprek op 29 april 2024 is naar voren gekomen dat klager gevoelens heeft voor een vrouwelijke medewerker op zijn afdeling en dat hij deze gevoelens niet langer kan negeren. Klager heeft aangegeven dat deze medewerkster overgeplaatst moet worden om problemen te voorkomen. De coördinerend regiebehandelaar heeft aangegeven dat de instelling dit niet ging doen. De deelnemers aan het driegesprek waren het ermee eens dat een langer verblijf van klager op de afdeling waar de medewerkster werkzaam is onder deze omstandigheden niet wenselijk is. Om mogelijke problemen te voorkomen is het dan ook verstandig om klager tijdelijk, in afwachting van plaatsing in de LFPZ-voorziening, te plaatsen in CTP Veldzicht of een andere instelling. Vanuit FPC De Kijvelanden is er geen bezwaar tegen overplaatsing van klager naar CTP Veldzicht of een andere instelling. Overplaatsing wordt ten onrechte niet geïndiceerd geacht.
FPC De Kijvelanden heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een overplaatsing van klager naar CTP Veldzicht, maar ondersteunt een overplaatsing niet. In FPC De Kijvelanden vinden ze ook dat klager, gezien de spanningen, daar beter niet moet blijven. Overplaatsing van klager is de enige manier om het probleem op te lossen. Als dit niet gebeurt, zal er een incident plaatsvinden. De veiligheid van de medewerkers in de instelling is dus in gevaar als klager niet wordt overgeplaatst. In alle stukken wordt benadrukt dat klager gevaarlijk is en klager geeft aan dat het mis zal gaan als hij in FPC De Kijvelanden moet blijven. De afwijzing van het overplaatsingsverzoek is dan ook onbegrijpelijk.
Door de afwijzing van het overplaatsingsverzoek moet klager nog langer zonder enig perspectief verblijven in FPC De Kijvelanden. Klager krijgt hierdoor nog altijd niet de mogelijkheid om samen met FPC Pompestichting te onderzoeken of er zonder behandeldruk nieuwe behandelmogelijkheden zijn en of er mogelijkheden zijn voor het praktiseren van verlof of plaatsing in een minder beveiligde omgeving.
Klager had volgens het plaatsingsbesluit al vanaf 24 november 2021 in de LFPZ-voorziening van FPC Pompestichting moeten zitten. In plaats daarvan verblijft klager al die tijd in een verkeerde instelling, met daardoor een opgelopen achterstand in de behandeling. In dit geval gaat de vergelijking op met passanten en Fokkens-wachtenden. Het is dan ook redelijk en billijk om klager vanaf 24 november 2021 een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van verweerder
Het besluit van 4 juni 2024 tot afwijzing van het overplaatsingsverzoek is op goede gronden
genomen. Klager heeft nog steeds een EVBG-status en is nog steeds geïndiceerd voor plaatsing in een LFPZ-voorziening. Op 3 maart 2023 heeft de EVBG-commissie geadviseerd tot verlenging van de EVBG-status tot aan plaatsing in een LFPZ-voorziening. Het is daarom alleen mogelijk klager te plaatsen in een instelling met een EVBG-afdeling. Een overplaatsing naar de LFPZ-voorziening van FPC Pompestichting is nog niet mogelijk, omdat daar nog geen plek is. Klager staat als eerste op de wachtlijst. Een overplaatsing naar CTP Veldzicht is contra-geïndiceerd. Een plaatsing hier is door CTP Veldzicht in 2021 al afgewezen. Klager heeft er een intake gehad en tijdens deze intake heeft klager het personeel met de dood bedreigd. Bovendien verblijft in CTP Veldzicht een ex-vriendin van klager en de laatste ex-vriend van haar. CTP Veldzicht verwacht forse agressie wanneer klager en de laatste ex-vriend elkaar tegenkomen. Voor andere instellingen bestaan lange wachtlijsten, zodat een overplaatsing ter overbrugging van klagers plaatsing in een LFPZ-voorziening niet in het belang van klager wordt geacht. Klager zal zich in een nieuwe instelling voor de wachttijd tot opname in een LFPZ-voorziening opnieuw moeten aanpassen.
Klager verblijft nu op een EVBG- en ZIZ-afdeling en daardoor zijn er geen incidenten. De risico’s zijn laag door de begeleiding en aanpak op deze afdeling. Een medewerker kan niet zomaar overgeplaatst worden. Daarbij is de stelling van de instelling dat personeel geen last moet hebben van verliefde gevoelens van een patiënt. Het kan niet zo zijn dat patiënten kunnen aangeven welke medewerkers ze wel of niet op de afdeling willen hebben.
In een LFPZ-voorziening is geen sprake van behandeling gericht op resocialisatie, maar is het verblijf gericht op het optimaliseren van kwaliteit van leven, waarbij nog wel gekeken wordt naar aanknopingspunten voor behandeling. De situatie van passanten en Fokkens-wachtenden is daarmee volstrekt anders.
3. De beoordeling
Aan klager is bij onherroepelijk geworden uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. Bij besluit van 24 november 2021 is klager in kennis gesteld van plaatsing in een LFPZ-voorziening van FPC Pompestichting te Nijmegen met een hoog beveiligingsniveau. Klager staat op de wachtlijst voor plaatsing in deze voorziening. Bij besluit van 5 januari 2022 is klager geplaatst in FPC De Kijvelanden te Poortugaal, ter overbrugging tot aan het moment van plaatsing in de LFPZ-voorziening.
Klager verblijft op dit moment in FPC De Kijvelanden te Poortugaal. Hij wil graag worden overgeplaatst naar FPC Pompestichting, CTP Veldzicht of een andere instelling. Bij klager is sprake van gevoelens voor een vrouwelijke medewerker van de instelling. De coördinerend regiebehandelaar was niet bereid om deze medewerker elders te werk te stellen en vond dat klager overgeplaatst moest worden. Om problemen te voorkomen wil klager naar een andere instelling worden overgeplaatst.
Op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg moet verweerder bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden de volgende factoren meenemen in zijn overwegingen:
-
de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;
-
de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt; en
-
de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.
Het uitgangspunt is dat een ter beschikking gestelde wordt geplaatst in een instelling binnen zijn eigen regio. Als een ter beschikking gestelde al in een instelling is geplaatst, wordt bij een verzoek om overplaatsing gekeken of een overplaatsing behandelinhoudelijk geïndiceerd is.
Uit de inlichtingen van verweerder komt naar voren dat, anders dan namens klager is gesteld, de EVBG-status van klager nog bestaat en plaatsing in een LFPZ-voorziening nog steeds geïndiceerd is. Ook blijkt uit deze inlichtingen dat de instelling een overplaatsing niet in het belang van klager acht. Hoewel de instelling ook heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een overplaatsing van klager naar CTP Veldzicht, acht verweerder dit contra-geïndiceerd gelet op de doodsbedreigingen die klager naar het personeel heeft geuit tijdens een intake in CTP Veldzicht en de omstandigheid dat een ex-vriendin van klager en haar laatste ex-vriend daar verblijven en het de verwachting is dat als klager en deze ex-vriend elkaar tegenkomen in de instelling, forse agressie zal volgen. Gelet op de EVBG-status van klager is overplaatsing naar een andere instelling zonder EVBG-afdeling niet mogelijk. Bovendien bestaan voor andere instellingen met een EVBG-afdeling lange wachtlijsten.
Het valt te betreuren dat klager al zo lang wacht op een plaatsing in een LFPZ-voorziening. De beroepscommissie is echter van oordeel dat een overplaatsing naar een andere instelling, in afwachting van de plaatsing in een LFPZ-voorziening, niet in het belang van klager is. Klager zal zich in een nieuwe instelling gedurende de wachttijd tot opname in de LFPZ-voorziening opnieuw moeten aanpassen en dit is vanuit behandeloogpunt niet in het belang van klager.
Ten aanzien van de stelling dat klager recht heeft op een tegemoetkoming, overweegt de beroepscommissie dat klager in FPC De Kijvelanden de benodigde zorg en ondersteuning krijgt. Anders dan klager stelt kan hij hier ook laten zien dat hij niet in een LFPZ-voorziening geplaatst behoort te worden. Een tussentijdse heroverweging van de LFPZ-status is mogelijk. In de LFPZ-voorziening is geen sprake van een behandeling gericht op resocialisatie, maar is het verblijf gericht op het optimaliseren van kwaliteit van leven, waarbij nog wel altijd gekeken wordt naar aanknopingspunten voor behandeling. De vergelijking met de situatie van passanten en Fokkens-wachtenden gaat daarom mank. Aan klager komt geen tegemoetkoming toe.
Gelet op bovenstaande inlichtingen is het niet in klagers belang om hem in het huidige stadium van zijn behandeling over te plaatsen naar een andere instelling. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 2 oktober 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. D. van der Sluis, voorzitter, M. Bakker MSc en drs. F.W. Post, leden, bijgestaan door mr. S. Prinsen, secretaris.
secretaris voorzitter