Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/40848/TA, 16 september 2024, beroep
Uitspraakdatum:16-09-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/40848/TA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    16 september 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het onthouden van toestemming voor het voeren van gesprekken met een vertegenwoordiger van de media.

De beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht (hierna: de instelling) heeft op 21 mei 2024 het beklag ongegrond verklaard (HK2023/250). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. C.J.J. Kwint, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers raadsman en namens de instelling, […], plaatsvervangend hoofd van de instelling, […], psychiater, en […], jurist, gehoord op de zitting van 9 augustus 2024 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klagers raadsman heeft aangegeven dat klager geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid.

Als toehoorders waren aanwezig mr. J.M.M. van den Hoek en mr. S. Prinsen, beiden secretaris bij de RSJ.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Vooropgesteld wordt dat het hoofd behandeling van klager schriftelijk heeft bevestigd dat er geen toestemming aan klager wordt verleend voor zijn deelname aan een podcast over zijn indexdelict. Klager kan zich hier niet mee verenigen. Hij is het er niet mee eens dat anderen over hem in de podcast mogen spreken, maar dat hij niet zijn kant van het verhaal mag belichten. Hij wenst gebruik te maken van zijn recht op vrijheid van meningsuiting.

Het hoofd van de instelling dient bij ieder verzoek van een ter beschikking gestelde om een gesprek te mogen voeren met een vertegenwoordiger van de media een afweging te maken tussen het belang van de ter beschikking gestelde en de belangen zoals genoemd in artikel 39 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt). Niet is gebleken dat het hoofd van de instelling deze belangenafweging heeft gemaakt. Het beleid van het ministerie van Justitie en Veiligheid is dat zolang een verpleegde tbs heeft, contact met de media niet wordt toegestaan als een verpleegde niet onherkenbaar en onherleidbaar kan meewerken. Klager constateert dat deze werkwijze niet strookt met de wettelijke regeling van de Bvt. In de Bvt staat duidelijk dat het hoofd van de instelling beslist, niet de minister. Verder geeft deze werkwijze geen blijk van enige belangenafweging. Immers worden de belangen van een verpleegde om wél contact te hebben met de media, niet meegenomen in de afweging. Reeds om deze redenen vertoont de bestreden beslissing een motiveringsgebrek.

Het argument van de instelling dat deelname aan de podcast schadelijk zou zijn voor de resocialisatie van klager overtuigt niet. De vrijheid van meningsuiting is een fundamenteel grondrecht en een inbreuk daarop dient niet lichtzinnig te geschieden. De beroepscommissie heeft eerder in RSJ 15 november 2000, 00/1332/TA, geoordeeld dat een inbreuk gemaakt kan worden als het gevaar bestaat van een mislukte maatschappelijke re-integratie van de verpleegde. Klager betwist dat als gevolg van zijn deelname aan de podcast het gevaar zal ontstaan dat zijn re-integratie mislukt. In dit kader is het als eerste van belang dat de podcast over zijn zaak hoe dan ook doorgang zal vinden. Ook zonder zijn deelname. Dit betekent dat er hoe dan ook media-aandacht zal ontstaan voor klager. De vraag is dan of deelname zal leiden tot een groter gevaar voor het resocialisatietraject. Deze vraag moet negatief worden beantwoord.

Voor wat betreft het risico van het falen van de maatschappelijke re-integratie moet het volgende niet uit het oog worden verloren. Klager heeft een zeer langdurend tbs-traject. De tbs-maatregel is het afgelopen jaar met twee jaar verlengd. De verwachting is dat het resocialisatietraject nog zeer lang in beslag zal nemen. Dit betekent dat het nog jaren duurt voordat klager terugkeert in de maatschappij. Dat deelname anno nu zal leiden tot een (verhoogd risico op een) mislukte re-integratie, veronderstelt het scenario dat luisteraars van de podcast over jaren zich de podcast nog kunnen herinneren en de stem van klager zullen herkennen. Verder zou klager de 'pech' moeten hebben toevalligerwijs deze mensen te ontmoeten. En zelfs als dat gebeurt, zouden deze mensen een negatieve rol moeten kunnen (of willen) spelen in het resocialisatietraject. Het voorgaande is – op z'n zachtst gezegd – niet een aannemelijk scenario.

Als dit wel een aannemelijk scenario wordt bevonden, kan het gevaar als volgt worden ondervangen. Aan klagers deelname kunnen, op grond van artikel 39, tweede lid, van de Bvt voorwaarden worden gesteld. Eén van deze voorwaarden kan zijn dat klagers stem wordt vervormd. Op deze manier is klager onherkenbaar, zodat deelname niet schadelijker zal zijn voor zijn re-integratie dan als hij niet zou meedoen. Verder is het mogelijk dat het hoofd van de instelling de te publiceren opname eerst ter goedkeuring krijgt voorgelegd. Onvoldoende is gebleken waarom de bezwaren van de instelling niet op deze wijze kunnen worden ondervangen. De door de instelling aangedragen argumenten dat klagers resocialisatie door deelname aan de podcast in gevaar komt, zijn onvoldoende zwaarwegend om een inbreuk te maken op een fundamenteel grondrecht.

De instelling heeft verder gesteld dat deelname aan de podcast onnodig confronterend zou zijn voor de nabestaanden. Klagers indexdelict, de moord op en verkrachting van een 79-jarige vrouw, is 21 jaar geleden gepleegd. In 2004 is hij door de rechter veroordeeld. Gelet hierop kan de instelling er niet zonder meer van uitgaan dat deelname onnodig confronterend is. Daarbij komt dat de podcast ongeacht klagers eventuele bijdrage zal verschijnen, en de nabestaanden in die zin ongeacht de eventuele bijdrage van klager daarmee zouden worden geconfronteerd (zie in dit kader RSJ 18 september 2023, 23/32507/GA). De instelling heeft dit onvoldoende betrokken in haar beslissing.

Gelet op het voorgaande is ten onrechte aan klager de toestemming ex artikel 39 van de Bvt geweigerd, zodat het beroep gegrond dient te worden verklaard.

Standpunt van het hoofd van de instelling
Anders dan klagers raadsman stelt, heeft het hoofd van de instelling een belangenafweging gemaakt. Daarbij is onder meer de omstandigheid betrokken dat klager niet conform het beleid van het ministerie van Justitie en Veiligheid onherleidbaar zou kunnen meewerken aan de podcast, aangezien de podcast betrekking heeft op zijn indexdelict. De herleidbaarheid van klager is daarmee een gegeven. Dit kan niet worden ondervangen, ook niet als klager enkel bij zijn voornaam wordt genoemd of zijn stem wordt vervormd. Daarnaast betreft het een mediagevoelige zaak en de impact van de podcast kan niet op voorhand worden overzien. Klagers medewerking aan de podcast zou zijn resocialisatietraject kunnen schaden en kan een grote negatieve impact hebben op de nabestaanden van het slachtoffer en anderen, zoals klagers familieleden. Voorts acht het behandelteam klager op dit moment zeer kwetsbaar. Klager heeft in het kader van transmuraal verlof enige tijd buiten de instelling verbleven in een voorziening voor beschermd wonen, maar dat is niet goed verlopen en hij is met een crisisplaatsing weer in de instelling opgenomen. Hij is psychotisch kwetsbaar en instabiel. Gelet op klagers toestandsbeeld en zijn functioneren acht het hoofd behandeling het niet verantwoord om klager in dit stadium van zijn behandeling te laten deelnemen aan de podcast. Hij wordt nog niet sterk genoeg geacht om dit thans aan te kunnen en de instelling wil klager niet blootstellen aan de mogelijk negatieve gevolgen van deelname aan de podcast. Klager meent dat het beter met hem gaat, dan volgens het behandelteam het geval is. Hij bijt zich vast in voor hem vaststaande waarheden en hij overziet niet wat zijn uitlatingen en gedragingen mogelijk teweeg kunnen brengen. Als klager op dit moment zou meewerken aan de podcast, dan is de verwachting dat dit zijn behandel- en resocialisatietraject niet ten goede zou komen en ook anderen, zoals de nabestaanden van het slachtoffer, zou kunnen schaden. Ondanks dat de instelling zich ervan bewust is dat weigering van toestemming ook een negatieve invloed kan hebben op het behandeltraject van klager, maakt zij de inschatting dat deelname aan de podcast nóg schadelijker is. Gelet op het voorgaande heeft de instelling de afweging gemaakt dat klagers deelname aan de podcast in de gegeven omstandigheden niet mogelijk is.

 

3. De beoordeling
Weliswaar staat de ontvankelijkheid van klager in zijn beklag niet ter discussie, maar de beroepscommissie merkt gelet op de uitspraak van de beklagcommissie het volgende op. De beklagcommissie heeft – kort en zakelijk weergegeven – overwogen dat er geen formele beslissing op schrift is genomen, maar dat zij klager ontvankelijk verklaart in zijn beklag omdat zij de reactie van de instelling opvat als een weigering om toestemming te verlenen voor klagers deelname aan de podcast. De beroepscommissie stelt voorop dat in geval van het niet geven van toestemming voor het hebben van contact met de media zoals bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Bvt – wat een beklagwaardige beslissing betreft – het uitreiken van een schriftelijke mededeling aan de verpleegde op grond van artikel 54 van de Bvt niet wettelijk is vereist. Anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, blijkt uit de stukken en wat ter zitting is besproken dat het hoofd behandeling van klager aan diens raadsman schriftelijk te kennen heeft gegeven dat er geen toestemming zal worden verleend voor klagers deelname aan de podcast en dat zij dit mondeling aan klager heeft meegedeeld.

In beginsel heeft de verpleegde recht op vrijheid van meningsuiting. In artikel 39, eerste lid, van de Bvt is bepaald dat het hoofd van de instelling toestemming kan geven voor het voeren van een gesprek tussen de verpleegde en een vertegenwoordiger van de media. In het licht van de functies van de verpleging kan dit recht echter worden beperkt met het oog op de in dit lid onder a. tot en met e. genoemde belangen. Blijkens de Memorie van Toelichting op voornoemd artikel brengt het karakter van de verpleging met zich mee dat behoedzaam met publiciteit van de zijde van de verpleegde dient te worden omgegaan.  

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het hoofd van de instelling geweigerd heeft om klager de verzochte toestemming te verlenen om deel te nemen aan een podcast over zijn indexdelict, vanwege onder meer de mogelijke impact daarvan op zijn resocialisatietraject en op de nabestaanden van het slachtoffer. Klagers deelname aan de podcast zou hem herkenbaar en herleidbaar maken wat zijn resocialisatietraject zou kunnen schaden. Hierbij is volgens het hoofd van de instelling mede van belang dat conform de afspraken met het ministerie van Justitie en Veiligheid contact met de media niet is toegestaan indien een verpleegde daaraan niet onherkenbaar en onherleidbaar kan meewerken.

Voor wat betreft de mogelijke impact op klagers resocialisatietraject, heeft de beroepscommissie eerder in RSJ 15 november 2000, 00/1332/TA, overwogen dat ook het gevaar van een mislukte maatschappelijke re-integratie van klager zelf (mogelijk ten gevolge van thans nog niet als onverdeeld gunstig te verwachten media-publiciteit) onder het in artikel 39, eerste lid aanhef en onder a, van de Bvt genoemde belang dient te worden begrepen. 

Voorts is ter zitting van de beroepscommissie gebleken dat het hoofd van de instelling in zijn afweging ook klagers toestandsbeeld en functioneren heeft betrokken. Gezien het huidige toestandsbeeld van klager wordt het in dit stadium van zijn behandeling niet in zijn belang geacht om deel te nemen aan de podcast. Het contact met de media waarbij gesproken zou worden over klagers strafzaak en zijn tbs-behandeling zou hem (verder) kunnen ontregelen. Volgens het hoofd van de instelling is de verwachting dat indien klager thans zou deelnemen aan de podcast dit zijn behandel- en resocialisatietraject niet ten goede zou komen en ook anderen, zoals de nabestaanden van het slachtoffer, zou kunnen schaden. Daarbij is mede van belang dat klager niet overziet wat zijn uitlatingen teweeg kunnen brengen. Bij deze stand van zaken is naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat er bij klagers deelname aan de podcast een gerede mogelijkheid bestaat van een negatieve impact daarvan op klager zelf en op de nabestaanden van het slachtoffer.

In het licht van het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van het hoofd van de instelling om klager de verzochte toestemming om deel te nemen aan een podcast te weigeren, voldoende is gemotiveerd. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van het hoofd van de instelling niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 


Deze uitspraak is op 16 september 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, M. Bakker MSc en mr. A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven