Nummer 24/40525/GV
Betreft [klager]
Datum 2 september 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 29 april 2024 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.
Klagers raadsvrouw, mr. I.A. Kamans, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Elke gedetineerde heeft het recht op resocialisatie. In de Nelson Mandela Prison Rules is een belangrijk handvat hiervoor gegeven. Ook in de Penitentiaire beginselenwet en de Europese richtlijnen zijn aanknopingspunten te vinden voor het recht op resocialisatie. Niet valt in te zien waarom klagers recht op resocialisatie moet wijken in dit specifieke geval. Dit klemt temeer nu het Openbaar Ministerie (OM) geen blijk geeft van bezwaren tegen het verlenen van kortdurend re-integratieverlof aan klager.
Een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf wordt door resocialisatieverlof niet belemmerd. Klager heeft immers op geen enkele wijze gedrag vertoond dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf heeft belemmerd of zal belemmeren. Deze motivering van verweerder kan dan ook niet in stand blijven. Daarnaast valt niet in te zien hoe er sprake zal zijn van een ernstige verstoring van de openbare orde, laat staan het plegen van strafbare feiten. Klager is immers van onbesproken gedrag in detentie en hij is geen advocaat meer. Dat de tijdelijke vrijlating mogelijk enige kortstondige commotie zal veroorzaken, maakt niet dat klager daarom dat recht niet toekomt.
Er is niet gemotiveerd dat er sprake zou zijn van ernstige spanningen in de woon- of leefsfeer van klagers familie in hun woonplaats. Hij gaat naar zijn gezin en nergens anders naartoe. Het latente liquidatiegevaar van klager door [betrokkene] is op drijfzand gebaseerd. [Betrokkene] heeft immers tijdens klagers proces in een uitvoerige verklaring te kennen gegeven dat klager terug moet naar zijn kinderen. Bovendien heeft het OM niet negatief geadviseerd.
Standpunt van verweerder
De afwijzing van klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof is grotendeels gebaseerd op het gegeven dat klager op de lijst van gedetineerden met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (GVM) met als risicoprofiel ‘verhoogd’ is geplaatst, vanwege risico op liquidatie en/of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde.
De afwijzing levert geen schending van klagers recht op resocialisatie op. Het re-integratieverlof is immers geen absoluut recht, maar wordt afhankelijk gesteld van een aantal voorwaarden die worden genoemd in artikel 4, 15 en 16 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Het enkele gegeven dat verweerder, op basis van het advies van het Operationeel Overleg (OO) en de politie, heeft geconcludeerd dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder b., f., h., en i., van de Regeling, leidt niet tot de conclusie dat inbreuk wordt gemaakt op het meer omvattende recht op resocialisatie.
Zodra er onderbouwde signalen bestaan dat de veiligheid van een gedetineerde tijdens een verlof niet kan worden gegarandeerd, brengt de verantwoordelijkheid van verweerder met zich mee dat het verzochte verlof moet worden afgewezen. In het verlengde hiervan wijst verweerder op het vonnis van de rechtbank van 23 januari 2023, voor zover daarin is overwogen dat het een bekend fenomeen is dat bij criminele organisaties van hetzelfde type als waarin klager een sleutelrol heeft vervuld, ieder lid altijd in het belang van de criminele organisatie moet handelen, ook wanneer diegene dat niet (meer) wil. De latente dreiging op klagers leven, zoals dat in het rapport van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) van 5 maart 2024 eens temeer wordt beschreven, is daarom niet ondenkbaar.
3. De beoordeling
Klager is sinds 8 oktober 2021 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden met aftrek, wegens het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. De datum waarop klager (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is blijkens klagers registratiekaart momenteel bepaald op 4 juni 2025.
De wet- en regelgeving
In artikel 15 van de Regeling staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan. Bij de beslissing tot het verlenen van re-integratieverlof, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
- de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde, door zijn gedrag gedurende de gehele detentie, een bijzondere geschiktheid heeft laten zien voor een terugkeer in de samenleving;
- de mogelijkheid om de risico’s die aan het verlof zijn verbonden te beperken en te beheersen;
- de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen, in ieder geval met betrekking tot het eerste verzoek om onbegeleid re-integratieverlof (als de gedetineerde is veroordeeld voor een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering);
- de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt.
In de artikelen 4 en 16 van de Regeling is benoemd om welke redenen verlof wordt geweigerd en welke gedetineerden niet in aanmerking komen voor re-integratieverlof.
Op grond van artikel 4, aanhef en onder b., van de Regeling wordt het verlof geweigerd in geval van gevaar voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten.
Op grond van artikel 4, aanhef en onder f., van de Regeling wordt het verlof geweigerd in geval van risico voor een ongestoord verlof als gevolg van ernstige spanningen in de woon- of leefsfeer van de te bezoeken persoon.
Op grond van artikel 4, aanhef en onder h., van de Regeling wordt het verlof geweigerd in geval van gevaar voor de gedetineerde.
Op grond van artikel 4, aanhef en onder i., van de Regeling wordt het verlof geweigerd in geval van risico van maatschappelijke onrust.
De inhoudelijke beoordeling
Verweerder heeft in de bestreden beslissing uitgebreid uiteengezet waarom klagers verzoek om verlof is afgewezen. Hoewel de beroepscommissie op zich veel waarde hecht aan een geleidelijke terugkeer in de maatschappij, kan zij de bestreden beslissing volgen vanwege het volgende.
In het GRIP-rapport van 5 maart 2024 staat dat het OM eerder tot de conclusie is gekomen dat de druk op klager vanuit een criminele organisatie enorm moet zijn geweest en hoogst waarschijnlijk nog steeds is, waardoor hij op de GVM-lijst is geplaatst (op grond van de indicatie ‘(risico op) liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde’). In maart 2024 heeft het OM te kennen gegeven dat de omstandigheden niet zijn gewijzigd en dat die informatie actueel is. Uit de mededeling van 17 november 2023 over klagers plaatsing op de GVM-lijst volgt eveneens dat op 11 oktober 2023 nog is vastgesteld dat sprake is van een latente dreiging op klagers leven.
De vrijhedencommissie adviseerde in eerste instantie positief, maar heeft dit advies naar aanleiding van het advies vanuit het OO gewijzigd. Vanuit het OO is op 14 februari 2024 dringend negatief geadviseerd, gelet op de maatschappelijke onrust en de liquidatiedreiging. Daarbij speelt een rol dat klagers strafzaak een mediagevoelige zaak betreft en klager iemand is die, wanneer hij verlof geniet, herkend zal worden. Vanuit de politie is daarom ook negatief geadviseerd, omdat klager niet onopvallend in zijn woonplaats zou kunnen terugkeren en zijn komst veel maatschappelijke onrust zal creëren in een bepaalde wijk.
De mogelijkheid tot risicobeperking is tot slot beperkt, nu de reclassering – wegens het ‘afgeschermd werken’ – geen uitvoering kan geven aan een meldplicht en aan eventuele andere bijzondere voorwaarden, zoals elektronische monitoring. Vanuit het OO is bovendien aangegeven dat een dergelijk plicht en aanvullende voorwaarden het (liquidatie)gevaar voor klager onvoldoende verminderen.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening, ondanks klagers goede gedrag in detentie en het gegeven dat het OM geen bezwaar heeft tegen het verlenen van verlof aan klager. Gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, aanhef en onder b., f., h. en i., van de Regeling en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 2 september 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. G.C. Bos en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
secretaris voorzitter