Nummer
|
23/33118/GA
|
|
|
|
|
|
Betreft
|
[klager]
|
Datum
|
5 november 2024
|
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
-
de beslissing van 4 november 2022 om hem te degraderen naar het basisprogramma (Ta-2022-791);
-
de beslissing van 4 november 2022 om hem te degraderen naar het basisprogramma en het niet in een voor hem begrijpelijke taal uitgereikt hebben gekregen van de stukken aangaande deze beslissing (Ta-2022-799);
-
de beslissing van 4 november 2022 om hem te degraderen naar het basisprogramma en de vermissing van goederen bij zijn overplaatsing vanuit het Justitieel Complex (JC) Zaanstad naar de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel (Ta‑2022-802);
-
het door het personeel in gevaar zijn gebracht, doordat zij tegen een medegedetineerde hebben verteld dat klager hen heeft gemeld dat deze medegedetineerde alcohol stookt en het niet adequaat optreden van het personeel vanwege het laten voortbestaan van een (potentieel) gevaarlijke situatie (Ta-2022-894).
De beklagrechter bij de PI Ter Apel heeft op 4 april 2023 beklag a., b., en d. ongegrond verklaard. De beklagrechter heeft in beklag c. zich onbevoegd verklaard om te beslissen over het onderdeel betrekking hebbende op de vermiste goederen en bepaald dat dit onderdeel van het beklag wordt doorgezonden naar de beklagcommissie bij het JC Zaanstad en heeft het beklag voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. M.J.N. Vermeij, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Ter Apel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft op 29 mei 2024 aan de beklagcommissie van het JC Zaanstand gevraagd of zij bekend zijn met beklagonderdeel c. voor wat betreft de vermissing van goederen, nu de beklagrechter bij de PI Ter Apel heeft besloten dat dit onderdeel van het beklag naar hen wordt doorgezonden. De beklagcommissie van het JC Zaanstad heeft te kennen gegeven dat zij niet met dit beklagonderdeel bekend zijn.
De beroepscommissie heeft daarnaast aanvullende vragen gesteld aan de directeur. De directeur heeft daar op 13 juni 2024 op gereageerd. De beroepscommissie heeft deze reactie toegestuurd aan klager en zijn raadsman om daarop binnen een gegeven termijn schriftelijk te reageren. Klagers raadsman heeft gebruikgemaakt van deze mogelijkheid. Deze reactie heeft de beroepscommissie ter kennisgeving toegestuurd aan de directeur.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Ten aanzien van beklag a. geldt dat de beslissing om hem te degraderen naar het basisprogramma onredelijk en onbillijk is, omdat niet van hem kan worden verlangd dat hij zich inzet voor een terugkeer naar Polen en in dat kader re-integratiedoelen opstelt. Met Polen heeft klager slechts een formele binding en hij wenst daar niet naar terug te keren. Klager wil zich wel inzetten voor een terugkeer naar Spanje, waar zijn vrouw en dochter wonen. Er is dan ook geen sprake van ‘ontoelaatbaar gedrag’ (de beroepscommissie begrijpt: ongewenst gedrag), zoals bedoeld in bijlage 2 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), temeer nu klager op alle andere gebieden voorbeeldig gedrag (de beroepscommissie begrijpt: gewenst gedrag) vertoont. Benadrukt dient te worden dat klager een Unieburger is en daarom in elke EU-lidstaat, waaronder Spanje, verblijfsrecht heeft. De directeur zou juist in dezen een inspanningsverplichting moeten hebben om klager te laten werken aan een terugkeer naar Spanje. In de uitspraak van de beklagrechter wordt al geanticipeerd op de mogelijkheid dat klager na zijn gedwongen terugkeer naar Polen “dan maar zelf” naar Spanje moet doorreizen. De van klager verwachte inspanningen voor een terugkeer naar Polen zijn dan ook enkel op formele gronden gebaseerd.
Ten aanzien van beklag b. wordt allereerst voor wat betreft de beslissing om klager te degraderen naar het basisprogramma verwezen naar het standpunt zoals hiervoor bij beklag a. is vermeld. Voor wat betreft het uitreiken van stukken in een voor hem niet begrijpelijke taal geldt het volgende. De directeur dient ingevolge artikel 57, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) van elke beslissing onverwijld een schriftelijke mededeling te geven. Dat klager pas na ontvangst van de beslissing tot degradatie de mogelijkheid zou zijn geboden om een tolk telefonisch in te schakelen voor een vertaling, is dan ook onvoldoende. Hierdoor zijn de verdedigingsrechten van klager geschonden en is sprake van een inbreuk op artikel 6, derde lid, aanhef en onder a en e van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 38.3 van de European Prison Rules (EPR).
Ten aanzien van beklag c. wordt voor wat betreft de beslissing tot degradatie verwezen naar klagers standpunt zoals hiervoor bij beklag a. is vermeld. Voor wat betreft de vermissing van klagers goederen na zijn overplaatsing geldt dat de Binnenkomst Afdeling Delinquenten (BAD) van het JC Zaanstad zijn goederen in transportdozen heeft gedaan en dat de PI Ter Apel heeft getekend voor de ontvangst van zeven transportdozen. Daarmee is de verantwoordelijkheid voor de vermiste goederen van het JC Zaanstad overgegaan op de PI Ter Apel. Dat de directeur stelt dat klager niet zou hebben getekend voor ontvangst, doet niet ter zake. De PI Ter Apel neemt namelijk de zending in ontvangst en de PI moet daarom eerst tekenen voor ontvangst. Op de door de directeur nagezonden goederenlijst van 19 oktober 2022 heeft klager bijgeschreven “przyjechało 7 kartonów” waarmee wordt bedoeld dat zeven dozen zijn aangekomen. Het (vermelden van het) aantal dozen zegt echter nog niets over de inhoud van die dozen dan wel dat de inhoud daarvan verdwenen is.
Ten aanzien van beklag d. geldt dat klager het personeel heeft gemeld dat hij is bedreigd. Naar aanleiding van deze melding is klager intern overgeplaatst, maar toen was het kwaad al geschied. Er waren kennelijk geen adequate procedures aanwezig, zoals bedoeld in artikel 52.2 van de EPR, om klagers veiligheid te waarborgen. De directeur is dan ook nalatig geweest, welke nalatigheid onvoldoende is gecompenseerd met klagers interne overplaatsing.
Standpunt van de directeur
Ten aanzien van beklag b. geldt dat bij een beslissing tot degradatie geen sprake is van een beslissing zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, of artikel 58, tweede lid, van de Pbw. Desondanks wordt altijd een schriftelijke mededeling van een beslissing tot degradatie (of promotie) aan gedetineerden uitgereikt. Daarbij wordt altijd gecontroleerd of gedetineerden deze schriftelijke mededeling nog nader telefonisch willen bespreken met een tolk. Tijdens de beklagzitting heeft klager ook verklaard dat de beslissing tot degradatie met behulp van de tolkentelefoon met hem is besproken. Verder heeft klager meermaals verwezen naar de EPR, maar dat zijn slechts aanbevelingen.
Ten aanzien van beklag c. geldt dat klager op 19 oktober 2022 zelf - in aanwezigheid van het BAD – de nagestuurde dozen heeft gecontroleerd of al zijn goederen aanwezig waren. Hij gaf toen aan dat een aantal goederen ontbrak. Klager gaf middels foto’s en papieren een onderbouwing van welke goederen hij miste. Daarop is telefonisch contact met het JC Zaanstad opgenomen, waarbij is gevraagd of goederen van klager waren achtergebleven in het JC Zaanstad en daarbij is ook te kennen gegeven dat klager foto's en papieren had overgelegd van de goederen die hij naar eigen zeggen zou missen. Vanuit het JC Zaanstad is hierop aangegeven dat alle goederen van klager (verpakt in zeven dozen) door hen waren nagestuurd en dat er geen goederen van klager waren achtergebleven. Daarnaast heeft het personeel van het BAD van de PI Ter Apel klager vaak hulp aangeboden en hem regelmatig de gelegenheid geboden om zijn goederen samen met het personeel uit te zoeken gedurende zijn verblijf in de PI Ter Apel. Wat betreft het vervoersbewijs wordt opgemerkt dat alleen de verzendende inrichting (het JC Zaanstad) en de vervoerder (de Dienst Vervoer en Ondersteuning) dit stuk hebben ondertekend. De ontvangende inrichting (de PI Ter Apel) heeft dit niet ondertekend en niet meer valt te achterhalen wat daarvan de achterliggende reden is geweest. Klager heeft overigens zelf ook niet getekend voor ontvangst, maar hij heeft iets in het Pools op de goederenlijst van 19 oktober 2022 erbij geschreven. Bij het vervoer van goederen bij een overplaatsing naar een andere inrichting is de directeur van de verzendende inrichting verantwoordelijk voor de goederen tot het moment dat door de ontvangende inrichting voor ontvangst is getekend (vergelijk RSJ 12 oktober 2017, 17/1603/GA). De onderhavige kwestie valt daarom niet onder de zorgplicht van de directeur van de PI Ter Apel (de ontvangende inrichting), maar onder die van de directeur van het JC Zaanstad (de verzendende inrichting).
De directeur blijft voor het overige ten aanzien van beklag b. en ten aanzien van beklag a. en d. bij zijn eerder ingenomen standpunt.
3. De beoordeling
Beklag a.
Regelgeving en beoordelingskader
Op grond van artikel 1d van de Regeling beslist de directeur over promotie en degradatie van gedetineerden. De directeur beoordeelt het gedrag van een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 op basis van bijlage 2 van de Regeling (Stimuleren en Ontmoedigen (Vris)). Als de gedetineerde die is gepromoveerd niet het gewenste gedrag laat zien, zoals beschreven in de categorie ‘re-integratie/ resocialisatie’ en de categorie ‘verblijf en leefbaarheid’ van bijlage 2, kan de directeur besluiten tot degradatie. Dit gewenste gedrag kan de vreemdeling in een periode van minimaal zes weken laten zien om wederom in aanmerking te komen voor promotie.
Beslissing tot degradatie
Klager is op 4 november 2022 gedegradeerd naar het basisprogramma, omdat hij te kennen heeft gegeven niet te willen meewerken aan een terugkeer naar Polen en hij geen verantwoordelijkheid en initiatief nam om te werken aan zijn D&R-plan. Klager geeft daarvoor als reden dat hij slechts formele banden met Polen heeft en naar Spanje wil terugkeren, waar zijn vrouw en dochter wonen. De beroepscommissie stelt vast dat klager in Nederland geen rechtmatig verblijf meer heeft en ook tot ongewenst vreemdeling is verklaard. Door de directeur is onweersproken gesteld dat de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) klager naar Polen wil uitzetten. Gelet hierop is het naar het oordeel van de beroepscommissie niet onredelijk dat de directeur van klager verlangt dat hij zijn re-integratiedoelen op- en bijstelt voor een terugkeer naar Polen. De beroepscommissie heeft oog voor de wens van klager dat hij als Unieburger naar Spanje in plaats van naar Polen wenst te gaan, maar dan zal hij zich (in eerste instantie) tot de DT&V en/of de Immigratie- en Naturalisatiedienst moeten wenden. De directeur noch de beklag- of beroepscommissie is bevoegd om daarover een beslissing nemen.
Nu klager niet heeft meegewerkt aan het opstellen van een terugkeerplan gericht op Polen, met inbegrip van een plan van aanpak op de basisvoorwaarden, zoals bedoeld in bijlage 2 van de Regeling, kon het gedrag van klager in redelijkheid als ongewenst worden aangemerkt. Dit heeft de directeur afgezet tegen het door klager getoonde (gewenste) structurele gedrag. De directeur heeft geconcludeerd dat klager onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. De beroepscommissie is van oordeel dat sprake is van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging en dat de beslissing tot degradatie, gelet op het gedrag van klager, niet als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt.
De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.
Beklag b.
Omvang van het beklag
De beklagrechter heeft overwogen dat beklag b. betrekking heeft op een andere observatieperiode, waarin wordt beoordeeld of klager in het basis- of plusprogramma dient te verblijven, dan die in beklag a. Om die reden kon klager naar het oordeel van de beklagrechter in zijn beklag worden ontvangen. Voor zover beklag b. volgens de beklagrechter betrekking heeft op een beslissing tot degradatie dan wel klagers verblijf in het basisprogramma, heeft de beklagrechter dit onderdeel ongegrond verklaard. Voor zover beklag b. volgens de beklagrechter betrekking heeft op het uitreiken van een beslissing tot degradatie in een niet voor klager begrijpelijke taal, heeft de beklagrechter dit onderdeel ongegrond verklaard. Hoewel dit niet duidelijk uit de beoordeling van de beklagrechter naar voren komt, gaat de beroepscommissie ervan uit dat de beklagrechter laatstgenoemd beklagonderdeel heeft beoordeeld in het licht van een beslissing tot degradatie in een andere observatieperiode dan die in beklag a.
Op basis van de inhoud van de (aanvullende) klaagschriften stelt de beroepscommissie vast dat zowel beklag. a als beklag b. zien op de beslissing tot degradatie van 4 november 2022. De beroepscommissie stelt daarnaast vast dat in het (aanvullende) klaagschrift inzake beklag b. ook wordt geklaagd over het niet in een voor klager begrijpelijk taal uitgereikt hebben gekregen van de stukken aangaande de beslissing tot degradatie van 4 november 2022. De enkele stelling van klager op de beklagzitting dat het beklag betrekking heeft op een beslissing tot degradatie in een andere periode, is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende om de conclusie daartoe te kunnen trekken. De beroepscommissie neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat de beslissing van 4 november 2022 de eerste beslissing tot degradatie betrof sinds klagers binnenkomst in de PI Ter Apel. De beroepscommissie zal – kort gezegd – zowel het beklagonderdeel dat betrekking heeft op de beslissing tot degradatie als zodanig als het beklagonderdeel dat betrekking heeft op de uitreiking van stukken aangaande deze beslissing in een niet voor klager begrijpelijke taal, beoordelen in het licht van de beslissing tot degradatie van 4 november 2022.
Beslissing tot degradatie
Nu klager zich in beklag a. al heeft beklaagd over de beslissing tot degradatie van 4 november 2022 en niet twee keer over hetzelfde geklaagd kan worden, had de beklagrechter klager in zoverre niet kunnen ontvangen in zijn beklag. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit beklagonderdeel.
Uitreiken stukken in een begrijpelijke taal
Nu de beklagrechter dit beklagonderdeel heeft beoordeeld in het licht van een beslissing tot degradatie in een andere observatieperiode in plaats van in het licht van de beslissing tot degradatie van 4 november 2022, zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen. Zij zal dit beklagonderdeel om proceseconomische redenen zelf inhoudelijk beoordelen.
Door klager of zijn raadsman is niet gespecificeerd welke andere stukken dan de beslissing zelf aangaande de degradatie in een niet voor klager begrijpelijke taal zouden zijn uitgereikt. De beroepscommissie zal haar beoordeling dan ook beperken tot de beslissing tot degradatie zelf. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat klager de mogelijkheid is geboden om middels een tolkentelefoon de beslissing in een voor hem begrijpelijke taal te laten vertalen. Een beslissing tot degradatie valt daarnaast niet onder de reikwijdte van artikel 57, eerste lid, van de Pbw en artikel 58, eerste lid, van de Pbw, zodat de directeur niet was gehouden om klager onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling te geven. Van een schending van artikel 6, derde lid, aanhef en onder a en e, van het EVRM, is voorts niet gebleken. De verwijzing van klager naar de EPR kan klager tot slot niet baten, nu deze regels voor Nederland slechts als aanbeveling gelden en daardoor verbindendheid missen. De beroepscommissie zal daarom dit beklagonderdeel ongegrond verklaren.
Beklag c.
Beslissing tot degradatie
Op de beklagzitting heeft klager te kennen gegeven dat hij ten aanzien van de beslissing tot degradatie blijft bij zijn standpunt zoals verwoord inzake beklag a. en b. De beklagrechter heeft het beklag op dit onderdeel opnieuw ongegrond verklaard. Nu klager zich in beklag a. (en wederom in beklag b.) al heeft beklaagd over de beslissing tot degradatie van 4 november 2022 en niet twee keer over hetzelfde geklaagd kan worden, had de beklagrechter klager in zoverre niet kunnen ontvangen in zijn beklag. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit beklagonderdeel.
Vermissing van goederen
De beklagrechter heeft zich voor wat betreft de vermissing van goederen onbevoegd verklaard en bepaald dat dit gedeelte van het beklag naar de beklagcommissie van het JC Zaanstad zal worden doorgezonden. De beklagrechter lijkt daarbij te hebben meegewogen dat de aansprakelijkheid voor de (gestelde) vermist geraakte goederen (in beginsel) bij het JC Zaanstad ligt.
De beroepscommissie maakt uit het dossier op dat klager heeft verzocht om een oplossing voor het feit dat hij een aantal goederen miste, nadat hij van het JC Zaanstad naar de PI Ter Apel was overgeplaatst. Uit het klaagschrift volgt dat klager meent dat hij onvoldoende werd geholpen en/of van het kastje naar de muur werd gestuurd. De beroepscommissie begrijpt hieruit dat klagers verzoek om een oplossing – zij het impliciet – is afgewezen. Klager heeft vervolgens bij de beklagcommissie bij de PI Ter Apel een klacht ingediend. Gezien het voorgaande (het beklag is in zoverre gericht tegen de beslissing van de directeur op het verzoek van klager om een oplossing voor de vermissing van zijn goederen, vergelijk RSJ 24 januari 2024, 22/30642/GA), was de beklagrechter bevoegd op dit beklagonderdeel te beslissen en had klager moeten worden ontvangen in zijn beklag. De beroepscommissie zal daarom de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklagonderdeel om proceseconomische redenen zelf inhoudelijk beoordelen.
Uit de schriftelijke reactie van de directeur in beroep volgt dat er zeven (transport)dozen door de PI Ter Apel zijn ontvangen, dat de PI Ter Apel niet hiervoor heeft getekend en dat klager deze dozen samen met een medewerker van het BAD heeft bekeken en uitgezocht. Klager heeft toen direct aangegeven dat hij een aantal goederen miste. Klager heeft foto’s en papieren van deze (gestelde) vermist geraakte goederen aan het personeel overgelegd. Daarop heeft de PI Ter Apel telefonisch contact opgenomen met het JC Zaanstad, waarbij is gevraagd of er goederen van klager waren achtergebleven in het JC Zaanstad en daarbij is – zo begrijpt de beroepscommissie – specifiek gevraagd naar de (gestelde) vermist geraakte goederen. Vanuit het JC Zaanstad is gemeld dat alle goederen van klager zijn nagestuurd en dat daar geen goederen meer aanwezig waren. Verder is klager verschillende keren in de gelegenheid gesteld om zijn goederen bij het BAD in de PI Ter Apel (extra) te controleren. Onder deze omstandigheden acht de beroepscommissie (de impliciete) afwijzing van de directeur op klagers verzoek om een oplossing voor de (gestelde) vermist geraakte goederen niet onredelijk of onbillijk. Het beklagonderdeel zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.
Beklag d.
Op basis van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter het beklag terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om de overwegingen van de beklagrechter aan te vullen of te wijzigen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag b. en c. voor zover deze zijn gericht tegen de beslissing tot degradatie van 4 november 2022 en verklaart klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in deze beklagonderdelen.
Beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag b. voor zover dit is gericht tegen het niet in een voor klager begrijpelijke taal uitgereikt hebben gekregen van de stukken aangaande de beslissing tot degradatie van 4 november 2022 en verklaart dit beklagonderdeel ongegrond.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag c. voor zover dit is gericht tegen de vermissing van goederen bij zijn overplaatsing, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklagonderdeel ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag d. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.
Deze uitspraak is op 5 november 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.
secretaris voorzitter