Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/34780/GA, 20 augustus 2024, beroep
Uitspraakdatum:20-08-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/34780/GA

            
Betreft    [klager]
Datum    20 augustus 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a.    een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het veroorzaken van rook en daarmee af laten gaan van het brandalarm in zijn cel, het weigeren om zijn cel te verlaten, het tonen van verzet bij de plaatsing uit zijn cel, het uiten van dreigementen en gooien van voorwerpen richting het inrichtingspersoneel en de aanwezigheid van contrabande op zijn cel, ingaande op 3 februari 2023;
b.    een (aanvullende) ordemaatregel tot twaalf dagen cameratoezicht gedurende zijn verblijf in de strafcel, voor zijn eigen veiligheid, ingaande op 4 februari 2023.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht heeft op 5 juli 2023 beklagonderdelen a. en b. ongegrond verklaard (PD-2023-87). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. C. van Aken, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Dordrecht (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De disciplinaire straf is op 3 februari 2023 aan klager opgelegd naar aanleiding van een incident dat zou hebben plaatsgevonden in de avond van 2 februari 2023. Uit het dossier volgt echter dat klager al op 2 februari 2023 om 09:45 uur over het incident is gehoord. De schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf is pas op 3 februari 2023 om 14:35 uur aan klager uitgereikt, zodat dit met terugwerkende kracht is gebeurd (vergelijk onder meer RSJ 8 oktober 2018, R-541). Met uitzondering van het schriftelijk verslag zijn er geen bewijsstukken van het incident. Klager ontkent nadrukkelijk dat hij brand heeft gesticht, dat hij zich gewelddadig heeft opgesteld en dat hij steekwapens voorhanden heeft gehad. 

Het cameratoezicht is op 4 februari 2023 vanaf 17:00 uur toegepast en de beslissing daartoe dateert van 5 februari 2023, zodat ook deze beslissing met terugwerkende kracht door de directeur is genomen. Daarnaast is klager pas op 6 februari 2023 door een gedragsdeskundige bezocht, terwijl een advies van de gedragsdeskundige dan wel inrichtingsarts eerst voorhanden moet zijn vóórdat een beslissing tot het toepassen van cameratoezicht wordt genomen. Verder blijkt uit de stukken dat klager niet is gehoord en heeft de directeur de verkeerde wettelijke grondslag voor het toepassen van cameratoezicht gebruikt. De beslissing had in dit geval haar grondslag moeten vinden in artikel 51a van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en niet in artikel 24a van de Pbw (vergelijk RSJ 14 maart 2012, 11/4461/GA, RSJ 14 maart 2012 11/4462/GA en RSJ 10 september 2020, 19/4345/GA).

De gang van zaken na het incident is uitvoerig geschetst. De directeur heeft toegezegd dat klagers raadsman op de hoogte gehouden zou worden, maar dat gebeurde niet. Er was sprake van een radiostilte. Daarnaast was de inrichting zeer slecht telefonisch bereikbaar. Er werd ook niet gereageerd op de door de raadsman (zowel telefonisch als per e-mailbericht) ingediende terugbelverzoeken voor klager. De beklagcommissie heeft op deze beklagonderdelen niet beslist. Voor het overige wordt verwezen naar wat in de beklagprocedure is aangevoerd. Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten.

Standpunt van de directeur
De directeur heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op het beroep te reageren.

 

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klager heeft in beklag verder benoemd dat de directeur zou hebben toegezegd dat klagers raadsman op de hoogte zou worden gehouden en dat zijn raadsman niet met hem in contact kon komen door middel van bellen of terugbelverzoeken. In beroep wordt voor het eerst aangevoerd dat dit als zelfstandige klachten moet worden gezien. Naar het oordeel van de beroepscommissie vallen deze stellingen daarmee buiten de reikwijdte van het oorspronkelijke beklag. De beroepscommissie gaat hier daarom niet verder op in.

Beklagonderdeel a.
Op basis van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie beklagonderdeel a. terecht ongegrond heeft verklaard. De beroepscommissie overweegt daarbij dat het schriftelijk verslag voldoende onderbouwing biedt om klager verantwoordelijk te kunnen houden voor de hem verweten strafbare gedragingen, behalve voor wat betreft de aangetroffen contrabande. Uit het schriftelijk verslag dat aan de disciplinaire straf ten grondslag is gelegd volgt namelijk niet dat er bij een celinspectie twee tot snij- of steekwapen gemaakte voorwerpen in klagers cel zijn aangetroffen. De beroepscommissie begrijpt dat de aangetroffen contrabande door de directeur pas tijdens het hoorgesprek aan de orde is gesteld. Nu de grondslag voor de disciplinaire straf niet strookt met de inhoud van het schriftelijk verslag, kon de aangetroffen contrabande niet aan de disciplinaire straf ten grondslag worden gelegd. Dat laat onverlet dat de directeur naar het oordeel van de beroepscommissie klager voor de andere genoemde gedragingen in redelijkheid disciplinair heeft kunnen straffen, waarbij de hoogte van de straf niet als disproportioneel kan worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met wijziging van de gronden.

Beklagonderdeel b.
De wettelijke grondslag van de beslissing
Het aan klager opgelegde cameratoezicht had, anders dan de directeur heeft aangevoerd, niet op grond van artikel 24a, eerste lid, van de Pbw, maar op grond van artikel 51a, eerste lid, van de Pbw moeten worden opgelegd. Het cameratoezicht werd immers toegepast in een strafcel, alwaar klager verbleef in het kader van een disciplinaire straf.

Het cameratoezicht is niet met terugwerkende kracht aan klager opgelegd.
De directeur heeft in zijn beslissing tot het opleggen van cameratoezicht het volgende overwogen: “U wordt morgen beoordeeld door de arts en maandag vraag ik de gedragsdeskundige mij te adviseren ten aanzien van uw gedrag en toestand.” De beroepscommissie leidt hieruit af dat de beslissing op zaterdag 4 februari 2023 door de directeur is genomen. Anders dan namens klager is aangevoerd, is het cameratoezicht dus niet met terugwerkende kracht opgelegd. Dat de schriftelijke mededeling aangaande deze beslissing op 5 februari 2023 is ondertekend, maakt dat niet anders (vergelijk RSJ 10 juli 2023, 23/31300/GA).

De hoorplicht
Op grond van artikel 57, eerste lid, aanhef en onder j, van de Pbw stelt de directeur de gedetineerde in de gelegenheid te worden gehoord, zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal, voordat hij beslist over het opleggen van cameratoezicht, zoals bedoeld in de artikelen 24a, eerste lid, en 51a, eerste lid, van de Pbw.

De beroepscommissie maakt uit het dossier op dat de directeur heeft geprobeerd klager te horen voordat hij heeft beslist tot het opleggen van cameratoezicht. Gegeven klagers zorgwekkende gedrag (zoals hieronder omschreven), acht de beroepscommissie het alleszins voorstelbaar dat de directeur heeft moeten vaststellen dat hij klager niet heeft kunnen horen over deze (ingrijpende) maatregel. Dat er geen (zinnig) hoorgesprek tot stand is gekomen, maakt nog niet dat er geen gelegenheid is geboden om te worden gehoord als bedoeld in artikel 57 van de Pbw. De beroepscommissie is daarom van oordeel dat in dit geval van een schending van de hoorplicht geen sprake is.

Het cameratoezicht is niet onredelijk en onbillijk
Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de beklagcommissie terecht geoordeeld dat de directeur vanwege klagers toestandsbeeld kon beslissen tot het toepassen van cameratoezicht, ook al had een inrichtingsarts of gedragsdeskundige nog geen advies uitgebracht als bedoeld in artikel 51a, tweede lid, van de Pbw. Dat het cameratoezicht al op zaterdag 4 februari 2023 is ingegaan, maar klager pas op maandagochtend 6 februari 2023 door een gedragsdeskundige is gezien, is niet onbegrijpelijk gelet op de omstandigheden zoals die door de directeur zijn gesteld. Op donderdagavond 2 februari 2023 was sprake van wateroverlast en rookontwikkeling in/bij klagers cel, klager zelf lag op enig moment onder zijn matras, gooide met spullen en was niet aanspreekbaar voor het personeel. Het interne bijstandsteam is ingezet, de politie is ingeschakeld en het incident is in een interne debriefing nabesproken. Klager was op zaterdag 4 februari 2023 nog steeds niet aanspreekbaar, coöperatief of ‘in contact’. Uit het feit dat klager op vrijdagochtend 3 februari 2023 wel nog (enigszins) in staat was om te worden gehoord (in het kader van de disciplinaire straf die aan hem is opgelegd) en dit kennelijk op zaterdag 4 februari 2023 niet meer het geval was, leidt de beroepscommissie af dat klagers zorgwekkende gedrag sinds het incident op donderdagavond 2 februari 2023 niet alleen voortduurde, maar ook verergerde. Naar aanleiding van klagers gedrag heeft de directeur op zaterdag 4 februari 2023 beslist om een ambulance te laten komen. De directeur heeft daarbij uitgelegd dat in het weekend het eigen medisch personeel niet in de inrichting aanwezig is. Klager is – voor zover zijn gedrag dat toeliet – gezien en medisch onderzocht door het ambulancepersoneel. Pas na dit alles heeft de directeur – zo begrijpt de beroepscommissie – beslist om het cameratoezicht aan klager op te leggen. Op maandagochtend 6 februari 2023 is klager alsnog beoordeeld door een gedragsdeskundige. Naar aanleiding van klagers toestandsbeeld gedurende zijn verblijf in de strafcel heeft de gedragsdeskundige reden gezien om klager aan te melden voor een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC). Klager is op dinsdag 7 februari 2023 in het PPC van de PI Vught geplaatst. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur hiermee voldoende zorgvuldig gehandeld.

Eindoordeel ten aanzien van beklagonderdeel b.
Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur in redelijkheid kunnen beslissen om cameratoezicht aan klager op te leggen, ook al is hierbij niet de juiste wettelijke grondslag gehanteerd. Het beroep zal ook ten aanzien van dit onderdeel ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd met wijziging van de gronden.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklagonderdelen a. en b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.


Deze uitspraak is op 20 augustus 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven