Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/34125/GA, 22 augustus 2024, beroep
Uitspraakdatum:22-08-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          23/34125/GA

               

Betreft [klager]

Datum 22 augustus 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen zijn overplaatsing op 23 februari 2023 naar een eenpersoonscel, omdat aan hem een maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (tbs-maatregel) is opgelegd.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht heeft op 31 mei 2023 het beklag ongegrond verklaard (PD-2023-165). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. D.N.A. Brouns, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Dordrecht (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is op 23 februari 2023 van een zespersoonscel/meerpersoonscel overgeplaatst naar een eenpersoonscel, omdat hij is veroordeeld tot een tbs-maatregel. De aan hem opgelegde tbs-maatregel levert echter geen contra-indicatie op voor plaatsing in een meerpersoonscel, zelfs als dit in de huisregels is vastgelegd. De beslissing om hem in een eenpersoonscel te plaatsen is dus onjuist.

Artikel 11a van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) behelst geen limitatieve opsomming en de daarin genoemde contra-indicaties zijn alleen wegingsfactoren. Daarnaast heeft de directeur geen zorgvuldige afweging gemaakt en niet kunnen stellen dat klager ongeschikt is voor plaatsing in een meerpersoonscel. Daarvoor was er te weinig informatie bekend. De directeur had eerst onderzoek moeten verrichten naar eventuele contra-indicaties – bijvoorbeeld klagers psychische gesteldheid – en/of had een psycholoog moeten raadplegen over klagers (on)geschiktheid voor plaatsing in een meerpersoonscel. De eerdere plaatsing in een meerpersoonscel deed klager juist goed. Dit heeft hij meerdere keren benoemd, maar zowel de directeur als de beklagcommissie hebben dit niet meegewogen. Dat is onzorgvuldig. Verder staat in het selectieadvies (in klagers detentie- en re-integratieplan) dat hij geen contra-indicatie heeft voor een meerpersoonscel.

 

Standpunt van de directeur

De directeur verwijst naar zijn standpunt tijdens de beklagprocedure en onderschrijft de uitspraak van de beklagcommissie.

 

3. De beoordeling

Wettelijke bepalingen

Op grond van artikel 16, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet wijst de directeur iedere gedetineerde een verblijfsruimte toe.

 

In artikel 11a van de Regeling is het volgende bepaald:

1.  De directeur kan een gedetineerde die in een gemeenschapsregime is geplaatst, een voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte toewijzen, tenzij de gedetineerde daarvoor ongeschikt wordt geacht.

2.  Ongeschiktheid van een gedetineerde als bedoeld in het eerste lid kan samenhangen met:

a.  diens psychische gestoordheid;

b.  diens verslavingsproblematiek;

c.  diens gezondheidstoestand;

d.  diens gedragsproblematiek;

e.  de achtergrond van het door hem gepleegde delict;

f.   de aan hem opgelegde beperkingen.

 

De wetgever heeft deze bepaling toegelicht (Stcrt. 2004, 175, pag. 15). De beroepscommissie zal deze toelichting voor een groot deel citeren:

“Bij zijn beslissing moet de directeur de in het artikel genoemde factoren en omstandigheden een rol laten spelen. Steeds zal voor iedere gedetineerde afzonderlijk moeten worden beoordeeld of er redenen zijn om af te zien van plaatsing in een gedeelde verblijfsruimte. Het mag duidelijk zijn dat bij iedere gedetineerde de mate verschilt waarin een bepaalde factor of omstandigheid opgeld doet. Deze zullen voldoende ernstig moeten zijn om daadwerkelijk af te zien van samenplaatsing.

Bij de beoordeling van de vraag of een gedetineerde ongeschikt is om in een meerpersoonscel te worden ingesloten, zal in zijn algemeenheid op twee aspecten worden gelet. In de eerste plaats wordt afgewogen of de plaatsing van deze gedetineerde in een meerpersoonscel op zichzelf een voorzienbaar veiligheidsrisico voor medewerkers met zich meebrengt. In de tweede plaats wordt bezien of plaatsing van deze gedetineerde in een meerpersoonscel op zichzelf een additioneel voorzienbaar veiligheidsrisico voor de medegedetineerde of zichzelf betekent. Als er geen middelen zijn om deze extra risico’s adequaat te ondervangen dan is plaatsing van zo'n gedetineerde op een meerpersoonscel niet verantwoord.

Een psychische gestoordheid hoeft op zichzelf niet aan samenplaatsing in de weg te staan. Indien betrokkene bijvoorbeeld goed reageert op medicijnen, dit medicijngebruik onder controle staat en hij als gevolg daarvan stabiel functioneert valt niet in te zien waarom hij niet kan worden samengeplaatst. Uiteraard zal de directeur van de inrichting indien er aanwijzingen bestaan dat bij betrokkene sprake is van een psychische stoornis, de juiste deskundigheid moeten inschakelen om terzake een verantwoorde beslissing te nemen.

Een belangrijke rol is in dit verband zijn [sic] weggelegd voor de medische dienst en het psycho-medisch overleg van de inrichting. […] Een belangrijke rol is daarbij [hoe in de praktijk van meerpersoonscelgebruik moet worden omgegaan met medische aspecten] weggelegd voor de medische dienst die in het kader van de intake iedere gedetineerde ziet. De achtergrond van het gepleegde delict kan met zich brengen dat samenplaatsing niet aan de orde is, al leert de ervaring dat de achtergrond van het delict zich veelal niet zelfstandig en direct vertaalt naar afwijkend onvoorspelbaar gedrag in de inrichting. Het ligt bijvoorbeeld niet voor de hand dat een persoon die verdacht wordt van een geweldsdelict (tegen een zedendelinquent), samengeplaatst wordt met een zedendelinquent. Maar ook hier geldt dat de mate waarin het desbetreffende criterium van invloed is op het gedrag van de gedetineerde, bepalend is.”

 

Huisregels

In paragraaf 2.2.1 van de huisregels van de PI Dordrecht is – in aanvulling op artikel 11a van de Regeling – het volgende bepaald:

“Binnen de PI Dordrecht zijn er op verschillende afdelingen meerpersoonscellen. Het verblijven in een meerpersoonscel (MPC) is verplicht. Iedere gedetineerde is in beginsel geschikt voor plaatsing in een MPC. Uw plaatsing in een MPC zal voor een bepaalde periode zijn tenzij er sprake is van een contra-indicatie, zoals een opgelegde TBS maatregel, u ingesloten bent wegens een zedendelict of u levenslang gestraft bent.”

 

Overwegingen van de beroepscommissie

Klager is, zo begrijpt de beroepscommissie uit het dossier, in een eenpersoonscel geplaatst, omdat dit rechtstreeks volgt uit de hierboven aangehaalde algemene (huis)regel. Tegen een algemene regel staat geen beklag open, tenzij deze regel in strijd is met hogere wet- of regelgeving. De beroepscommissie zal hieronder beoordelen of sprake is van strijd met artikel 11a van de Regeling.

Het uitgangspunt is dat iedere gedetineerde geschikt is voor plaatsing in een meerpersoonscel, tenzij er sprake is van contra-indicaties. De in artikel 11a van de Regeling genoemde opsomming van contra-indicaties is niet limitatief. De directeur dient een belangenafweging te maken en daarbij alle relevante feiten en omstandigheden te betrekken (RSJ 21 maart 2005, 04/3088/GA en RSJ 27 oktober 2011, 11/1399/GA). De contra-indicaties zijn slechts wegingsfactoren en geen absolute uitsluitingsgronden (RSJ 19 september 2018, 17/4220/GA).

Uit het dossier blijkt dat klager vanaf halverwege september 2022 op een zespersoonscel verbleef. Dit was gedaan op verzoek van een aantal personeelsleden en klager zelf. Op 23 februari 2023 heeft de directeur beslist om navolging te geven aan de huisregels en klager (alsnog) op een eenpersoonscel te plaatsen vanwege de aan klager opgelegde tbs-maatregel.

De hier toegepaste huisregel (een tbs-maatregel is een contra-indicatie voor plaatsing in een meerpersoonscel) is naar het oordeel van de beroepscommissie in strijd met artikel 11a van de Regeling. Uit deze bepaling, de door de wetgever gegeven toelichting en de genoemde jurisprudentie van de beroepscommissie volgt namelijk dat de toewijzing van een verblijfsruimte gepaard dient te gaan met een op de gedetineerde toegespitste belangenafweging. Het generiek uitsluiten van tbs-gestelden van plaatsing in een meerpersoonscel is – vanwege de grote verschillen binnen deze groep, zowel in (psychische) problematiek als in delictdynamiek – rechtens niet juist. 

De aan klager tegengeworpen en door de directeur geformuleerde contra-indicatie verhoudt zich dan ook niet tot de vereiste individuele belangenafweging (vergelijk RSJ 10 maart 2023, 22/27396/GM en ook RSJ 24 oktober 2022, 22/26972/GM). In klagers geval is (daardoor) niet gebleken van een belangenafweging. Het feit dat aan klager een tbs-maatregel is opgelegd is relevant, maar onduidelijk is of zijn psychische problematiek, zijn gedragsproblematiek en/of de achtergrond van het door hem gepleegde delict in de weg staan aan plaatsing in een meerpersoonscel. Verder is, zoals klager ook aanvoert, niet gebleken dat de directeur hierover de deskundigheid heeft ingeroepen van de medische dienst en/of het psycho-medisch overleg. In dit geval is ook relevant dat klager – (kennelijk) zonder problemen – bijna een half jaar in een zespersoonscel verbleef toen hij naar een eenpersoonscel werd overgeplaatst.

Dat klager vanwege de aan hem opgelegde tbs-maatregel in een eenpersoonscel is geplaatst, zonder dat hieraan een (kenbare) belangenafweging is voorafgegaan, is dus in strijd met de Regeling. De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken (klager verblijft niet meer in de PI Dordrecht), komt hem een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze, met inachtneming van de hier relevante omstandigheden, vaststellen op €70,- (gerekend over de periode van ongeveer veertien weken tussen de plaatsing in een eenpersoonscel op 23 februari 2023 en de mondelinge uitspraak van de beklagcommissie op 31 mei 2023).

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. De beroepscommissie kent klager een tegemoetkoming toe van €70,-.

 

 

Deze uitspraak is op 22 augustus 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven