Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/39092/GB, 22 juli 2024, beroep
Uitspraakdatum:22-07-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/39092/GB

                                             

Betreft  [klager]

Datum  22 juli 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 14 december 2023 beslist klager te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 12 februari 2024 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. E.J.L. van de Glind, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft een afgeleid verblijfsrecht op grond van de Chavez-jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Verweerder moet – in overleg met de Staatssecretaris van Justitie/de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) – zelf onderzoeken of deze situatie zich voordoet. Verwezen wordt naar CRvB 16 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:665. De e mailwisseling van verweerder met de IND getuigt niet van voldoende onderzoek. Verweerder heeft slechts gevraagd of er al een beslissing van de vreemdelingenrechter is.

De IND heeft een beslissing in primo genomen en – ten onrechte – bepaald dat klager geen rechtmatig verblijf meer heeft. Hiertegen is bezwaar ingesteld en een voorlopige voorziening aangevraagd om de beslissing te schorsen. Maar omdat klager gedetineerd is, neemt de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang aan. Daarom moet hij zijn verweer in deze penitentiaire procedure kunnen voeren.

Klagers bezwaar tegen de beslissing van de IND heeft een gedegen kans van slagen, (ook) omdat een gedragsonderzoek heeft plaatsgevonden waarmee klager wil bewijzen dat hij geen actueel gevaar vormt voor de openbare orde.

Het is onrechtvaardig om iemand na veertig jaar rechtmatig verblijf in Nederland, met meerdere familieleden in dit land, zonder eigen inbreng of effectief rechtsmiddel, in de (afgelegen) PI Ter Apel te plaatsen. Er is in klagers geval geen objectieve rechtvaardiging voor de discriminatoire bepaling dat vreemdelingen in de PI Ter Apel worden geplaatst. Klager heeft lang zonder problemen in de regio Rotterdam verbleven.

Als het volgens de beroepscommissie geen uitgemaakte zaak is dat verweerder zelfstandig het gestelde Chavez-verblijfsrecht moet toetsen, dient zij vragen te stellen aan het HvJEU. Klager verzoekt daarnaast om het beroep mondeling te mogen toelichten, omdat het een ingewikkelde kwestie betreft, en om de proceskosten te vergoeden.

Standpunt van verweerder

Verweerder plaatst een gedetineerde op aangeven van de IND in de PI Ter Apel. De IND beoordeelt of iemand rechtmatig verblijf heeft of niet. Uit navraag bij de IND blijkt dat klager op dit moment (nog) geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft.

 

3. De beoordeling

Verzoek om mondelinge behandeling en stellen van prejudiciële vragen aan het HvJEU

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten, vanwege de aard van deze zaak. Ook heeft klager verzocht om (kennelijk: prejudiciële) vragen te stellen aan het HvJEU, als de beroepscommissie meent dat het geen uitgemaakte zaak is dat verweerder zelfstandig het gestelde Chavez-verblijfsrecht moet toetsen.

De beroepscommissie wijst beide verzoeken af. Het oordeel in deze zaak is weliswaar principieel van aard, maar de beroepscommissie heeft op basis van de stukken en de bestaande jurisprudentie voldoende informatie om het beroep te kunnen beoordelen. Voor het stellen van prejudiciële vragen over de inhoudelijke aspecten van de zaak bestaat geen aanleiding, omdat de juiste uitleg van de betrokken bepaling van het Unierecht (zie hierna) blijkt uit de rechtspraak van het HvJEU. Er is dus sprake van een ‘acte éclairé’, omdat de opgeworpen vraag kan worden beantwoord aan de hand van de rechtspraak van het HvJEU (zie HvJEU 6 oktober 1982, Cilfit, C-283/81, ECLI:EU:C:1982:335, en HvJEU 6 oktober 2021, Consorzio Italian Management, C-561/19, ECLI:EU:C:2021:799).

Klagers situatie

Klager verbleef in de gevangenis van de locatie De Schie te Rotterdam. Op 29 december 2023 is hij in de gevangenis van de PI Ter Apel  geplaatst, omdat hij volgens de IND geen rechtmatig verblijf in Nederland meer heeft.

De regelgeving

Op grond van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) worden in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen (een VRIS-inrichting) gedetineerden geplaatst die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland (in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000) en die zijn gedetineerd op grond van:

-           voorlopige hechtenis (door een bevel van gevangenneming of gevangenhouding);

-           een vrijheidsstraf; of

-           een maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders.

Geen rechtmatig verblijf

Het beroep op artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) slaagt niet. De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder – in het kader van de plaatsing in de PI Ter Apel – niet is gehouden om zelf te onderzoeken of klager een afgeleid verblijfsrecht heeft (op grond van artikel 20 van het VWEU en de Chavez-jurisprudentie van het HvJEU). Het klopt dat een plaatsing in de PI Ter Apel is gekoppeld aan de vraag of de gedetineerde rechtmatig verblijf heeft. Maar of een gedetineerde, zoals klager, in een PI in de omgeving van Rotterdam verblijft of in de PI Ter Apel, is niet van invloed op het feitelijk kunnen uitoefenen van het verblijfsrecht door de minderjarige (of een ander van wie het verblijfsrecht is afgeleid) [1].  Dit is anders bij het (niet) krijgen van een uitkering of kinderbijslag, zoals in de zaak waarnaar de raadsman verwijst.

De beslissing om klager te plaatsen in de gevangenis van de PI Ter Apel betekent, met andere woorden, niet dat het minderjarige kind van klager feitelijk wordt gedwongen om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Ook is het niet aannemelijk dat de onderhavige beslissing op een andere manier aan de nuttige werking van artikel 20 van het VWEU afbreuk doet. Uit de rechtspraak van het HvJEU volgt niet dat een plaatsing in een concrete PI deel uit moet maken van de door artikel 20 van het VWEU gewaarborgde rechten.

Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder – in het kader van de plaatsing in de PI Ter Apel – kan volstaan met het opvragen van de meest recente informatie bij de IND. Bij het verlenen van strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting zou dit anders kunnen liggen, maar die vraag is nu niet aan de orde.

Volgens de IND heeft klager op dit moment geen rechtmatig verblijf in Nederland en is nog niet beslist op het verzoek om een voorlopige voorziening. Klager voldoet dus aan de eisen van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling en moet daarom in beginsel in de PI Ter Apel worden geplaatst.

Rechtvaardiging van plaatsing in de PI Ter Apel

De beroepscommissie is van oordeel dat klagers plaatsing in de PI Ter Apel in beginsel meerwaarde heeft en dat artikel 20b, eerste lid, van de Regeling in klagers geval dus niet onnodig discriminatoir is. In de PI Ter Apel wordt op meerdere manieren rekening gehouden met de verschillende achtergronden van gedetineerden en wordt de terugkeer naar het land van herkomst voorbereid (waarvan verweerder vooralsnog mag aannemen dat dit ook voor klager zal gelden). Daarnaast creëert klagers plaatsing in de PI Ter Apel plek voor andere gedetineerden, die - in het belang van hun re-integratie – zoveel mogelijk in het arrondissement van vestiging of aanpalend moeten worden geplaatst.

Op grond van het derde lid van artikel 20b van de Regeling kan hier niettemin van worden afgeweken. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet daarvoor echter sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden.

Geen uitzonderijke omstandigheden

Het is niet aannemelijk geworden dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden op grond waarvan klager niet in de PI Ter Apel kan worden geplaatst. Klager benoemt dat zijn familie ver weg woont, maar hij heeft de bezoekproblemen verder niet toegelicht of onderbouwd. Daardoor is het niet duidelijk geworden waarom het voor klagers bezoek op dit moment te lastig is om hem te bezoeken, hoewel de beroepscommissie erkent dat Ter Apel in een uithoek van Nederland ligt en – zeker met het openbaar vervoer – moeilijk te bereiken is. De beroepscommissie begrijpt – en betreurt – dat dat in het algemeen erg onpraktisch is voor het bezoeken van strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen.

 

Conclusie

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

Geen proceskostenvergoeding

Ten overvloede en naar aanleiding van het verzoek van klagers raadsman om de proceskosten te vergoeden, overweegt de beroepscommissie dat de Penitentiaire beginselenwet die mogelijkheid niet kent.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 22 juli 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en mr. dr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

 

[1] Vergelijk CRvB 10 januari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:56, rechtsoverwegingen 4.5. tot en met 4.8.

 

Naar boven