Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/39040/TP, 11 juli 2024, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/39040/TP
    
            
Betreft    [klager]
Datum    11 juli 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beroep ingesteld tegen een fictieve beslissing van de (toenmalige) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) tot verlenging van de passantentermijn.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman, mr. H.M.W. Daamen, en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie op het beroepschrift en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is per 6 maart 2023 tbs-passant geworden en is nog steeds niet geplaatst in een 
tbs-kliniek. Hij weet zelfs nog niet in welke kliniek hij geplaatst zal worden. Klager verzoekt daarom het beroep gegrond te verklaren en hem de betreffende (gestaffelde) standaardbedragen per maand toe te kennen als tegemoetkoming voor de tijd tussen de ingangsdatum van de tbs en de daadwerkelijke plaatsingsdatum (met aftrek van de wachttijd van vier maanden). 
De tegemoetkoming is de belangrijkste reden voor het beroep. In RSJ 31 oktober 2022, 22/28478/TP is onder meer overwogen dat een tbs-passant niet hoeft te wachten tot hij in een tbs-kliniek is geplaatst om een verzoek in te dienen tot een financiële tegemoetkoming. Door verweerder wordt deze overweging aldus uitgelegd dat het de tbs-passant weliswaar vrijstaat vóór de plaatsing een verzoek in te dienen tot een financiële tegemoetkoming, maar dat pas ná plaatsing tot betaling wordt overgegaan. Dit is een te enge uitleg. Het heeft immers geen enkel nut tussentijds één of meer verzoeken in te dienen als de betaling toch pas na plaatsing plaatsvindt. Klager lijdt nu al schade en wenst al tijdens zijn verblijf in de penitentiaire inrichting (PI) over de tegemoetkoming te beschikken, zodat hij zijn verblijf in de PI wat gerieflijker kan maken, als compensatie voor het lange wachten en het ongebruikt verstrijken van zijn tbs-maatregel.
Verweerder is verantwoordelijk voor (de omvang van) het passantenprobleem, waar op dit moment klager en veel andere tbs-gestelden de dupe van zijn. Een tbs-passant is meer gebaat bij het ontvangen van de vergoeding tijdens de wachttijd in de PI, dan een groot bedrag na plaatsing in een tbs-kliniek, waarvan de tbs-kliniek kan bepalen dat het bedrag wordt gespaard voor de resocialisatiefase, zodat het nog langer duurt voordat de tbs-passant over de vergoeding kan beschikken. Het verrekenen met eventuele openstaande vorderingen van de Staat (het CJIB) kan tussentijds geschieden. Voorts is een individuele beoordeling telkens vereist, ongeacht wanneer de betaling plaatsvindt. Dat in een PI een maximum van €250,- op een rekening-courant geldt, zou niet van toepassing moeten zijn op de passantenvergoeding. Er kunnen geen vermoedens van witwassen zijn. Anders kan er ook per maand of zelfs per week uitbetaald worden. Gedetineerden zijn niet handelingsonbekwaam en moeten over hun geld kunnen beschikken. Overigens staat niets eraan in de weg de vergoeding te storten op een rekening ‘buiten’. Het loon voor de arbeid wordt in de PI wekelijks uitbetaald en het uitkeren van een passantenvergoeding lijkt nog minder complex dan dat. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zou dat dus ook moeten kunnen realiseren. Het tussentijds uitkeren van een tegemoetkoming voor een reeds ondergane periode als tbs-passant kan een correcte berekening van de hoogte van de tegemoetkoming ook niet in de weg staan. Verweerder mag in staat worden geacht een en ander correct te administreren, zodat van het uiteindelijke totaalbedrag de reeds gedane uitbetalingen eenvoudig kunnen worden afgetrokken. Klager verzoekt dan ook om een tussentijdse uitbetaling van de passantenvergoeding. Klager prefereert een maandelijkse uitkering, binnen een maand na indiening van het betreffende verzoek, maar een uitkering op kwartaalbasis zou in elk geval niet te veel gevraagd moeten zijn.
Klager wenst zijn beroep mondeling toe te lichten.

Standpunt van verweerder
Verweerder stelt voorop dat er geen verschil van inzicht bestaat over het feit dat klager niet tijdig in een tbs-kliniek is geplaatst. Ook is niet in geschil dat klager aanspraak maakt op een nog vast te stellen vergoeding vanaf 6 juli 2023 (vier maanden na aanvang van de passantentermijn). De vraag is of verweerder gehouden is tot tussentijdse uitbetaling van een vergoeding. Naar het oordeel van verweerder is dat niet het geval. In de praktijk stuurt DJI iedere tbs-gestelde die aanspraak kan maken op een passantenvergoeding een brief op het moment dat het eerste plaatsingsbesluit wordt genomen. Daarin wordt uitgelegd dat het te lang heeft geduurd om hen te plaatsen en dat zij daarom aanspraak kunnen maken op een vergoeding. Als een tbs-gestelde verzoekt om een vergoeding, ontvangt hij of zij van DJI, ná plaatsing, een vaststellingsovereenkomst. Daarin biedt DJI (de Staat) een vergoeding aan tegen het door de tbs-gestelde verlenen van finale kwijting. Gaat de tbs-gestelde akkoord, dan wordt de vergoeding uitbetaald op een rekening die ten behoeve van de tbs-gestelde wordt aangehouden bij de tbs-kliniek waarin hij of zij is geplaatst, in voorkomende gevallen na verrekening met eventuele openstaande vorderingen van het CJIB op de ter beschikking gestelde.
Dat een tbs-gestelde ná het verstrijken van de termijn van artikel 6.3 van de Wet forensische zorg (Wfz), maar vóór zijn plaatsing in een tbs-kliniek al om toekenning van een passantenvergoeding kan verzoeken, maakt het voorgaande niet anders. Of een passantenvergoeding wordt aangeboden, is niet afhankelijk van het precieze moment waarop een tbs-gestelde daarom verzoekt (mits dat gebeurt na het verstrijken van de termijn van artikel 6.3 van de Wfz). Tbs-gestelden hoeven er dan op het moment van hun plaatsing, wat voor hen een drukke en hectische periode kan zijn, niet aan te denken ook (opnieuw) om een vergoeding te vragen. Tussentijds ingediende verzoeken worden dus in behandeling genomen, de tbs-gestelde ontvangt daarvan een ontvangstbevestiging. Een aanbod - dat na aanvaarding leidt tot betaling van de aldus overeengekomen vergoeding - doet DJI ook dan pas ná plaatsing, wanneer de hoogte van de (totale) vergoeding kan worden vastgesteld. Een tbs-gestelde hoeft daar echter op dat moment niet opnieuw om te verzoeken.
Op deze manier wordt gehandeld in lijn met de uitspraak van de RSJ waar klager naar verwijst. Bovendien blijkt ook uit die uitspraak dat daarmee niet is bedoeld een verplichting aan te nemen tot het tussentijds vaststellen en uitbetalen van vergoedingen. De beroepscommissie heeft de uiteindelijke vaststelling (en daarop te volgen uitbetaling) van de vergoeding aan verweerder gelaten. Met de huidige werkwijze - het ná plaatsing overeenkomen en uitbetalen van een vergoeding – wordt aldus voldaan aan de verplichtingen van de Staat die voortvloeien uit de overschrijding van de termijn van artikel 6.3 van de Wfz.
Voor DJI brengt eenmalige betaling ná plaatsing een (veel) minder hoge werklast mee dan periodieke betalingen waarbij doorlopend moet worden bijgehouden (I) wie in aanmerking komen voor de passantenvergoeding, (II) wie daar nog steeds recht op hebben, (III) of bij laatstgenoemde groep het periodieke bedrag moet worden verhoogd, (IV) wie inmiddels zijn geplaatst zodat aan hen niet meer moet worden betaald, (V) of laatstgenoemde groep is geplaatst binnen zestien dagen sinds het verstrijken van de laatste volle maand en (VI) of de passant (nieuwe) strafrechtelijke schulden heeft openstaan bij het CJIB, waarmee moet worden verrekend.
Het is voor DJI bovendien niet uitvoerbaar om uitbetaling af te stemmen op de individuele voorkeuren van tbs-gestelden: sommigen zullen maandelijkse betaling willen, anderen betaling ineens en weer anderen zullen de voorkeur geven aan een andere periodieke betaling of willen überhaupt geen passantenvergoeding ontvangen. Met de huidige werkwijze is dit geüniformeerd en ontvangt iedereen die er recht op heeft en er aanspraak op maakt, op hetzelfde moment een finaal vastgestelde vergoeding. Daar komt bij dat alle hiervoor beschreven stappen ‘handmatig’ moeten worden doorlopen en dat daarbij meer onderdelen van DJI zijn betrokken. Betalingen doen betekent voor de overheid hoe dan ook een complex proces. Als zou moeten worden overgestapt op tussentijdse dan wel doorlopende betalingen, dan moeten de verschillende stappen telkens voor iedere betaling (opnieuw) worden doorlopen. Daarvoor zullen meer medewerkers moeten worden ingezet, hetgeen in tijden van grote arbeidskrapte andere processen onder druk zet. Het zou het werkproces ook (veel) foutgevoeliger maken: als bij een van de stappen iets niet goed gaat, als bijvoorbeeld het verkeerde bedrag wordt overgemaakt of als wordt betaald op de verkeerde rekening, dan wordt het bedrag teruggestort en moet een nieuwe betaling plaatsvinden. Verweerder acht dit onwenselijk en acht tussentijdse betaling (in verschillende vormen) daarmee niet goed uitvoerbaar.
Een andere reden om niet tussentijds uit te betalen, is dat tbs-passanten voorafgaand aan hun plaatsing nog in een reguliere PI verblijven, alwaar zij maximaal €250,- op hun rekening-courant kunnen hebben staan (onder meer om criminele geldstromen van/naar/binnen de PI tegen te gaan). Omdat een passantenvergoeding al snel meer bedraagt, kan tussentijdse uitbetaling in veel gevallen stuiten op praktische problemen. In een tbs-kliniek geldt een dergelijk maximumbedrag voor de rekening-courant niet, zodat dit probleem daar niet speelt. Bovendien bestaat daar het voordeel dat er vanuit de kliniek enige zicht en controle is op de besteding van eigen geld, hetgeen van belang wordt geacht met het oog op de behandeling.
Verweerder stelt dat het beroep gegrond moet worden verklaard voor zover het is gericht tegen het uitblijven van plaatsing in een tbs-kliniek, maar dat verder moet worden volstaan met het oordeel dat aanspraak bestaat op een – na afloop van de passantentermijn vast te stellen – tegemoetkoming op basis van de door de RSJ gehanteerde standaardbedragen.

 

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling toe te lichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

In artikel 6.3, eerste lid, van Wfz is bepaald dat de plaatsing van een tbs gestelde in een instelling geschiedt binnen een termijn van vier maanden na aanvang van de termijn van de tbs. Deze termijn kan telkens met vier maanden worden verlengd. Met een beslissing tot verlenging wordt gelijkgesteld een weigering om binnen een termijn van vier maanden te beslissen.

Aan klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (tbs) opgelegd. De tbs van klager is ingegaan op 6 maart 2023. Sindsdien verblijft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs instelling als passant in de PI Heerhugowaard. 

Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is de feitelijke voortzetting van het verblijf van klager als tbs-passant in een PI ten gevolge van capaciteitsgebrek, ongeacht of hieraan een al dan niet fictieve beslissing tot verlenging van de passantentermijn ten grondslag ligt, in strijd met het recht vanaf het moment dat dit verblijf vier maanden heeft geduurd. 

De totale duur van het verblijf van klager als tbs-passant in een PI bedraagt inmiddels meer dan vier maanden. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden (fictieve) beslissing tot voortzetting van het passantenverblijf vernietigen.

Tegemoetkoming
De beroepscommissie is van oordeel dat in gevallen als deze een financiële tegemoetkoming dient te worden toegekend, waarvan de hoogte dient te worden vastgesteld op een bedrag van €250,- per maand vanaf de dag dat het verblijf van de tbs-passant in een PI vier maanden heeft geduurd en €375,- per maand met ingang van de zevende maand van de passantentermijn, tot de dag waarop plaatsing in een tbs-instelling daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit laatste bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een PI wordt verhoogd met een bedrag van €150,- per maand en dat vanaf zestien dagen de passantentermijn op een hele maand wordt afgerond. 

De beroepscommissie overweegt ten aanzien van het moment van de uitbetaling van de tegemoetkoming als volgt. Klager heeft verzocht om tussentijdse uitbetaling van de tegemoetkoming, zodat hij zijn verblijf in de PI gerieflijker kan maken ter compensatie voor het lange wachten en het ongebruikt verstrijken van zijn tbs-maatregel. Verweerder heeft gesteld dat een tussentijdse betaling om meerdere redenen (praktisch) niet uitvoerbaar is, onder meer omdat de berekening van de hoogte afhankelijk is van de duur van de passantentermijn en eventuele openstaande schulden en tbs-passanten in de PI maximaal €250,- op hun rekening-courant kunnen hebben staan. De beroepscommissie is van oordeel dat de door verweerder genoemde redenen om niet tussentijds tot uitbetaling van de tegemoetkoming over te gaan zwaarder moeten wegen dan de wens van klager om eerder over de hem toekomende tegemoetkoming te kunnen beschikken. De beroepscommissie wijst daarom het verzoek van klager om tussentijdse uitbetaling van de tegemoetkoming af. 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie:

-    verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing; 

-    kent aan klager een tegemoetkoming toe van €250,- per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager in een PI vier maanden heeft geduurd en €375,- per maand met ingang van de zevende maand van de passantentermijn, tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit laatste bedrag telkens na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een PI wordt verhoogd met een bedrag van €150,- per maand en dat vanaf zestien dagen de passantentermijn op een hele maand wordt afgerond;

-    wijst af het verzoek van klager om tussentijdse uitbetaling van de tegemoetkoming.

Deze uitspraak is op 11 juli 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. M.J.A.G. van Baal en drs. U.A. Breedijk, leden, bijgestaan door mr. C.K. van Dijk, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven