Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/38119/GA, 29 juli 2024, beroep
Uitspraakdatum:29-07-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/38119/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    29 juli 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 30 mei 2023 om hem te plaatsen op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT).

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 19 december 2023 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (A-2023-297). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Arnhem (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager meent dat hij wel ontvankelijk is in zijn beklag. Een interne overplaatsing is volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie een beslissing van de directeur. Het feit dat er geen sprake is van een fysieke overplaatsing, maar van een wijziging van de reguliere afdeling in een AIT, doet daar niet aan af. Het gaat niet ‘slechts’ om een naamswijziging. Klager merkt op dat hij niet klaagt over het dagprogramma. Hij verwijst hiernaar om aan te tonen dat hij vóór de overplaatsing aanzienlijk meer vrijheden en contacten met medegedetineerden had.

Voorafgaand aan de beslissing tot interne overplaatsing is klager niet gehoord. Ook heeft hij nimmer een schriftelijke beslissing ontvangen met betrekking tot deze overplaatsing. De beslissing is dus in strijd met de bepalingen in artikel 57, eerste lid, onder l en artikel 58, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) genomen.

Klager meent dat zijn plaatsing op de AIT onrechtmatig is. De AIT is geen reguliere afdeling. Klager verwijst naar documenten en uitspraken van de beroepscommissie in andere procedures waaruit blijkt dat hij op een AIT verblijft. De stelling van de directeur dat nog geen sprake is van een AIT kan dus niet worden gevolgd. 

Klager heeft geen status (meer) gebaseerd op voortgezet crimineel handelen. Weliswaar kunnen gedetineerden om andere redenen op de AIT worden geplaatst, maar klager heeft nimmer een op hem toegespitste motivering ontvangen noch heeft hij de orde, rust en veiligheid verstoord op een wijze die een plaatsing op een AIT rechtvaardigt. 

Klager merkt verder op dat hij tijdens zijn verblijf in de PI Krimpen aan den IJssel op een AIT verbleef. Nu klager werd overgeplaatst naar de PI Arnhem waar op dat moment nog geen AIT aanwezig was, staat vast dat er geen noodzaak meer bestaat hem alsnog op een AIT te plaatsen. Immers, op de reguliere, kleinschalige B0-afdeling hebben zich geen incidenten voorgedaan die een plaatsing op een AIT rechtvaardigen. De directeur maakt de zaken groter dan ze zijn. De inrichtingspsycholoog bij de PI Krimpen aan den IJssel heeft destijds in 2022 zijn zorgen geuit over de AIT-plaatsing en de wenselijkheid daarvan. Door klager toch op een AIT te plaatsen, heeft de directeur jegens klager onredelijk en onbillijk gehandeld.  

Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten.

Standpunt van de directeur
De directeur verwijst naar zijn verweer voor de beklagcommissie en de uitspraak van de beklagcommissie. De benaming van de afdeling B0 is sinds 30 mei 2023 aangepast naar de AIT. Dit is vooruitlopend op de toekomst, waarin de AIT een formeel product zal worden. De AIT is nog steeds een reguliere afdeling. De AIT is kleinschaliger dan andere reguliere afdelingen en is bedoeld voor ‘hoogrisicogedetineerden’ die intensieve toezichtsmaatregelen nodig hebben. Klager behoort tot deze categorie. Hij staat op de GVM-lijst met een hoog risicoprofiel ten aanzien van meerdere GVM-indicaties, waaronder ‘ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting’, ‘ongeoorloofde contacten medewerkers in het strafrecht, of de executieketen’ en de indicatie ‘(vermoedens van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie (VCHD)’.

 

3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Ontvankelijkheid van het beklag
Klager verbleef op de afdeling B0 waarvan de benaming per 30 mei 2023 is aangepast naar een AIT. De beroepscommissie stelt vast dat de AIT (nog) niet wettelijk is geregeld. De beoogde wettelijke basis maakt onderdeel uit van een thans bij de Tweede Kamer aanhangig wetsvoorstel (Kamerstukken II 2022/23, 36372, nr. 2). 

Uit de bij de stukken gevoegde informatie van DJI komt naar voren dat de AIT een reguliere afdeling is die bedoeld is om ‘hoogrisicogedetineerden’ intensief te kunnen monitoren. Uit deze informatie volgt tevens dat tot aan de wijziging van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden de beslissing tot plaatsing op de AIT wordt genomen door de directeur. Een dergelijke wijziging is nog niet doorgevoerd. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de AIT moet worden gezien als een interne differentiatie. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pbw is de directeur bevoegd een gedetineerde op de AIT te plaatsen. Tegen een dergelijke plaatsingsbeslissing staat beklag open op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw. 

In dit geval doet zich de bijzondere situatie voor dat klager reeds verbleef op de (inmiddels) voor de AIT bestemde afdeling. Een fysieke verplaatsing van klager was daarom niet nodig. De beroepscommissie is van oordeel dat ook in zo’n geval nog steeds sprake is van een plaatsingsbeslissing van de directeur waartegen beklag open staat. De beslissing van de directeur reikt immers verder dan enkel een naamswijziging van de oorspronkelijke afdeling B0. Het intensieve toezicht is van invloed op de bejegening van klager en de hem geboden bewegingsruimte. Gedetineerden die op de AIT verblijven komen niet in contact met gedetineerden van andere afdelingen, omdat het dagprogramma gecompartimenteerd wordt uitgevoerd. Deze gevolgen waren ook voor klager merkbaar. Klager kan daarom in zijn beklag worden ontvangen. 

De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en klager zal alsnog in zijn beklag worden ontvangen. De beroepscommissie zal om proceseconomische reden zelf inhoudelijk op het beklag beslissen.

Vormvereisten
Klager stelt in beroep dat hij ten onrechte niet is gehoord voorafgaand aan de door de directeur genomen beslissing en dat evenmin aan hem een schriftelijke mededeling is uitgereikt. De beroepscommissie merkt op dat klager deze formele punten niet eerder in beklag heeft aangevoerd. Het formele punt over het uitreiken van de schriftelijke mededeling valt daarmee buiten de reikwijdte van het beklag en de beroepscommissie zal dit daarom buiten beschouwing laten. Dit geldt echter niet voor de hoorplicht. De hoorplicht is een fundamenteel vereiste dat de beroepscommissie ambtshalve toetst, dus ook als partijen daar geen beroep op doen. Anders dan klager meent, geldt de hoorplicht van artikel 57, eerste lid, onder l, van de Pbw in dit geval echter niet, nu geen sprake is van een overplaatsing naar “een andere locatie binnen dezelfde penitentiaire inrichting”.  

Inhoudelijk
De directeur heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat klager op de GVM-lijst staat met een hoog risicoprofiel. Gelet op de indicaties die hieraan ten grondslag liggen, zoals door de directeur in zijn verweer toegelicht, heeft de directeur zich op het standpunt kunnen stellen dat vanwege het benodigde intensieve toezicht klager op een AIT kan worden geplaatst. Dit ondanks dat ook is gesproken over de wenselijkheid om klager over te plaatsen naar een afdeling waar hij sociaal minder geïsoleerd zal zijn. De beroepscommissie weegt hierbij mee dat ook uit de overige (mede door klager) overgelegde stukken aanknopingspunten zijn te vinden die een AIT-plaatsing rechtvaardigen. Zo wordt in die stukken gewezen op klagers ondermijnend gedragspatroon en ontwrichtende activiteiten. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 


Deze uitspraak is op 29 juli 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. B. van der Werf, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven