Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/37077/GB, 5 juli 2024, beroep
Uitspraakdatum:05-07-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/37077/GB
    
            
Betreft    [klager]
Datum    5 juli 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
De (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 30 augustus 2023 beslist klager over te plaatsen naar het huis van bewaring (HVB) van de locatie Roermond.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 25 oktober 2023 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het beroep richt zich tegen de beslissing om de precieze plaatsing van klager niet te heroverwegen en klager niet te selecteren voor een verblijf in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. Met de beslissing om klager over te plaatsen naar de locatie Roermond is afgeweken van het uitgangspunt dat een gedetineerde regionaal wordt geplaatst. In de bezwaarfase is verzocht om de precieze plaatsing te heroverwegen en om te beslissen tot overplaatsing naar de PI Vught, althans tot plaatsing op de wachtlijst voor de PI Vught. Daarbij wordt verwezen naar RSJ 11 september 2020, R-20/6297/GB, en RSJ 7 augustus 2020, R-20/7207/GB, en naar het feit dat uit overleg met verweerder was gebleken dat een overplaatsing naar de PI Vught mogelijk was. 

Verweerder geeft aan dat klager met de bezwaarprocedure in beginsel niet kan bewerkstellingen dat hij naar het HVB van de PI Vught wordt overgeplaatst. Deze overweging is echter strijdig met dat wat de beroepscommissie in RSJ 11 september 2020, R-20/6297/GB, heeft overwogen en de ratio van de bezwaarprocedure. 

Voorafgaand aan de initiële beslissing is klager niet gevraagd naar zijn voorkeur(en), terwijl de in de bezwaarfase geuite voorkeur voor de PI Vught in lijn is met het uitgangspunt dat een gedetineerde in of op een zo kort mogelijke afstand van het arrondissement van vervolging wordt geplaatst. Deze voorkeur is ook in lijn met de toelichting van verweerder, dat in het geval van een gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM), deze waar mogelijk regionaal moet worden geplaatst.

Ook sluit het verzoek aan bij de belangen van klagers partner en minderjarige kinderen, zoals voorgeschreven in onder andere artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. De opmerking dat er, met toepassing van beeldbellen voor gedetineerden, regelmatig contact is tussen klager en zijn gezin en dat de locatie Roermond er alles aan doet om in de toekomst een fysiek bezoekmoment te realiseren, acht klager krenkend en weinig stijlvol. Los van de eventuele inspanningen geldt dat klagers partner en minderjarige kinderen niet op bezoek kunnen komen, vanwege de reisafstand in combinatie met de verplichte schoolgang en andere dagelijkse activiteiten. Overigens is aan klager medegedeeld dat er vanaf 8 november 2023 landelijk beleid geldt, op grond waarvan gedetineerden met een GVM-status niet langer gebruik mogen maken van beeldbellen. Klager kan dus slechts tien minuten per dag telefonisch contact onderhouden met zijn kinderen.

Tot op heden is het klager ook niet gebleken dat de locatie Roermond maatwerk kan leveren, zodat een fysiek bezoekmoment mogelijk zou zijn, laat staan dat zijn partner en minderjarige kinderen hem structureel zouden kunnen bezoeken. Gelet op de reisafstand, de kosten van het vervoer en het personeelstekort in de locatie Roermond, zal dit hoe dan ook niet mogelijk zijn. Klager heeft al meer dan een jaar geen bezoek ontvangen. Dat klager het bezoek van zijn gezin zelf afhoudt, is onjuist. 

Voor zover verweerder aangeeft dat pas in de beroepsfase duidelijk is geworden dat het gezin van klager in de omgeving Utrecht woont, overweegt klager dat er al voor de bestreden beslissing contact is geweest met verweerder. In deze gesprekken is duidelijk besproken in welke situatie klager en zijn gezin zich bevinden. Daarnaast blijkt ook uit de stukken dat klagers gezin in de omgeving van Utrecht woont.

Dat klagers GVM-status zich zou verzetten tegen plaatsing op een wachtlijst lijkt een gelegenheidsargument, aangezien dit niet eerder door verweerder naar voren is gebracht. Deze uitleg is bovendien niet begrijpelijk, aangezien verweerder bekend is met de wachtlijst en verweerder deze wachtlijsten kan betrekken bij toekomstige besluitvorming betreffende andere gedetineerden. Van een onvoorziene samenplaatsing zal dan ook geen sprake zijn.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder
Klager is voorlopig gehecht, wordt vervolgd in het arrondissement Amsterdam en heeft de GVM-status ‘hoog’. Op grond van zijn risicoprofiel kan klager alleen worden geplaatst in één van de tien inrichtingen die daartoe zijn aangewezen. Nergens uit de stukken blijkt wat de woonplaats van klagers gezin is. Het is verweerder pas in de beroepsfase duidelijk worden dat het gezin van klager inderdaad in de omgeving van Utrecht woont. Nu dit pas op een laat moment duidelijk is geworden, kan het verweerder niet worden tegengeworpen dat bij de plaatsing van klager geen rekening is gehouden met het bezoek en de benodigde reistijd van zijn gezin.

Daarnaast is op verschillende momenten onderzoek gedaan naar de beschikbare celcapaciteit in de PI Vught. Hieruit volgt dat er in de PI Vught geen plek is. Uit de, naar aanleiding van het beroep, opgevraagde informatie blijkt wederom dat de PI Vught geen celcapaciteit heeft en dat er sprake is van een aanzienlijke wachtlijst. Klager heeft bovendien zijn binding met de regio Vught niet aangetoond of nader toegelicht. Er bestond en bestaat om die reden geen aanleiding om klager op de wachtlijst te plaatsen voor de PI Vught. Hoewel klager aanvoert dat verweerder geen herselectie naar de PI Vught heeft overwogen, geldt dat de voorkeur van klager niet nader is onderbouwd en de PI Vught ook niet in of aanpalend aan het arrondissement van vervolging is gelegen. 

Voorts wordt gewezen op het feit dat tijdens het Operationeel Overleg van 14 februari 2024 is beslist om klagers GVM-status ‘hoog’ te verlengen. Hieraan ligt ten grondslag dat er aanwijzingen zijn dat klager wil uitbreken als zijn straf hoog uitvalt. Uit rapporten van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) volgt ook dat het Openbaar Ministerie (OM) altijd moet worden benaderd in geval van een verzoek om overplaatsing, omdat op voorhand niet een volledige lijst valt te geven van personen met wie klager niet samengeplaatst mag worden. Deze omstandigheden verzetten zich tegen het plaatsen van klager op een wachtlijst. Er is immers continu sprake van in- en uitstroom van gedetineerden, wat kan leiden tot een onvoorziene samenplaatsing van klager met medegedetineerden, en het is ondoenlijk om het OM vooraf steeds te raadplegen.

Klager heeft tot op heden geen familiebezoek ontvangen in de locatie Roermond. Klager heeft de bezoekproblemen alleen toegelicht door het benoemen van de reisafstand. Daarmee is echter nog niet duidelijk geworden waarom het gezin van klager gedurende zijn verblijf in de locatie Roermond nog geen enkele keer op bezoek is geweest. Navraag hierover bij de inrichting wijst uit dat klager het bezoek van zijn gezin zelf afhoudt. Dat blijkt uit telefoongesprekken van klager met zijn familie. De inrichting weet niet waarom hij niet wil dat zijn gezin hem bezoekt. Desgevraagd heeft klager aangegeven dat dat te maken heeft met veiligheidsrisico’s. 

 

3. De beoordeling
Klager is inmiddels veroordeeld en op 24 mei 2024 in de gevangenis van de PI Lelystad geplaatst. Klager kan dus niet meer worden geplaatst in het HVB van zijn voorkeur, omdat een HVB bestemd is voor gedetineerden vóór veroordeling in eerste aanleg. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter (tijdig) verzocht om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Klager verbleef in het HVB van de PI Alphen te Alphen aan den Rijn. Op 1 september 2023 is hij overgeplaatst naar het HVB van de locatie Roermond, omdat klager al geruime tijd in de PI Alphen verbleef, waardoor de afstand tussen klager en het personeel niet meer kon worden gewaarborgd.

Namens klager is aangevoerd dat het beroep zich enkel richt tegen de beslissing om klagers overplaatsing naar de locatie Roermond niet te heroverwegen, en hem niet te selecteren voor een verblijf in de PI Vught. Het beroep richt zich dus niet tegen de beslissing om klager uit de PI Alphen te plaatsen. De beroepscommissie zal daarom niet ingaan op de redenen van de uitplaatsing.

Klager wenste overgeplaatst te worden naar de PI Vught, of wilde in ieder geval op de wachtlijst voor overplaatsing naar de PI Vught worden geplaatst. Uit overleg met verweerder zou zijn gebleken dat een overplaatsing naar de PI Vught tot de mogelijkheden behoort. 

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling wordt een gedetineerde die nog niet is veroordeeld, bij voorkeur in het arrondissement van vervolging geplaatst, tenzij de gedetineerde een verhoogd vlucht- of maatschappelijk risico vormt. Hoewel uit de toelichting op de wijziging van de Regeling volgt dat verweerder een GVM-gedetineerde waar mogelijk regionaal zal plaatsen, is dit van ondergeschikt belang. Verweerder moet onder andere rekening houden met de mogelijke gevaren die de plaatsing oplevert en de gewenning aan het gebouw en de interne procedures van de inrichting (Stcrt. 2022, 33928). Daarnaast kan verweerder GVM-gedetineerden op grond van artikel 24, tweede lid, regelmatiger overplaatsen zonder dat het concrete gedrag van de gedetineerde hiertoe aanleiding geeft.

Klager werd vervolgd in het arrondissement Amsterdam. De locatie Roermond en de PI Vught liggen beide niet in het arrondissement Amsterdam (daar bevindt zich geen inrichting).

Uit de stukken maakt de beroepscommissie op dat klager verstoken was van bezoek van zijn partner en kinderen. Volgens vaste jurisprudentie moet dat voor verweerder in beginsel reden vormen om hem over te plaatsen. Klager heeft gesteld dat de bezoekproblemen werden veroorzaakt door de reisafstand en -tijd, in combinatie met de dagelijkse verplichtingen, zoals de verplichte schoolgang, en de kosten van vervoer. 

De bezoekproblemen zijn naar het oordeel van de beroepscommissie echter onvoldoende toegelicht of feitelijk onderbouwd. Het is daardoor niet duidelijk of en in hoeverre een overplaatsing naar de PI Vught de bezoekproblematiek van klagers kinderen zou hebben verholpen. Weliswaar zou de reistijd korter zijn geworden, maar dat betekent niet zonder meer dat daarmee de gestelde bezoekproblematiek niet meer zou bestaan. De kinderen blijven immers gebonden aan de schooltijden en de PI Vught ligt ook nog op enige afstand van Utrecht. Voorts is – nog los van de omstandigheid dat het financiële aspect niet is onderbouwd – niet aannemelijk geworden dat een overplaatsing naar de PI Vught ertoe had geleid dat bezoek op financiële gronden wel mogelijk zou zijn geweest. 

Tot slot blijkt uit navraag van verweerder bij de inrichting, dat klager het bezoek van zijn gezin zelf zou hebben afgehouden. Hoewel klager dit in beroep (stellig) ontkent, zou dit blijken uit telefoongesprekken die klager met zijn familie voerde. De inrichting weet niet waarom klager niet wilde dat zijn gezin hem bezocht. Desgevraagd heeft klager aangegeven dat dat te maken had met veiligheidsrisico’s. De beroepscommissie maakt hieruit op dat klager dus kennelijk wel degelijk zijn gezin op afstand hield. Niet gebleken, dan wel gesteld, is dat deze veiligheidsrisico’s zich in de PI Vught niet meer voor zouden doen, zodat zijn gezin dan wel op bezoek zou (kunnen) komen.

Reeds gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 


Deze uitspraak is op 5 juli 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. F. Sieders en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven