Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/39823/TA, 28 juni 2024, beroep
Uitspraakdatum:28-06-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/39823/TA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    28 juni 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het vanaf 15 januari 2023 gedurende drie dagen niet mogen douchen en de aangeboden voeding op 16 januari 2023.

De beklagrechter bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 19 maart 2024 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (PN 2023/26). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Marjanović, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en mr. [...], jurist bij de instelling, gehoord op de zitting van 6 juni 2024 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught. Mr. C.K. van Dijk, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig. 

De leden van de beroepscommissie, drs. U.A. Breedijk en mr. L.C.P. Goossens, konden niet op de zitting aanwezig zijn, maar beslissen wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en wat ter zitting is besproken. De voorzitter heeft dit op de zitting meegedeeld.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Het beklag richt zich tegen het niet betrachten van de zorgplicht nu aan klager van 15 januari 2023 tot en met 17 januari 2023 de mogelijkheid tot douchen is ontzegd en aan klager op 16 januari 2023 varkensvlees is aangeboden, terwijl klager moslim is en geen varkensvlees eet. De beklagrechter heeft klager ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. In het klaagschrift is duidelijk aangegeven dat de klacht ziet op het niet betrachten van de zorgplicht, wat beklagwaardig is. Vaststaat dat klager geen mogelijkheid is geboden om te douchen in de genoemde periode en dat het op 16 januari 2023 verkeerd is gegaan met de voeding. Dit wordt door de instelling niet betwist. Het hoofd van de instelling heeft aangevoerd dat de mogelijkheid om te douchen afhankelijk is van de samenwerking. Op geen enkele manier heeft het hoofd van de instelling aannemelijk gemaakt dat bij klager sprake zou zijn geweest van gedrag dat de samenwerking en daarmee douchen onmogelijk zou hebben gemaakt. Daarom heeft het hoofd van de instelling niet voldaan aan de zorgplicht om klager in de gelegenheid te stellen te douchen. Datzelfde geldt voor de voeding op 16 januari 2023. Rond die tijd is aan klager vier keer varkensvlees aangeboden. Al met al is in een periode van drie dagen de zorgplicht niet betracht. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard. 

Standpunt van het hoofd van de instelling
Er bestaat geen recht op douchen. Wel bestaat het recht op persoonlijke verzorging. Klager heeft zich kunnen verzorgen met gebruik van een wastafel. Op 16 januari 2023 is aan klager geen halalmaaltijd aangeboden. Dat had wel gemoeten. Aan klager is dan ook een nieuwe maaltijd aangeboden, maar die heeft hij geweigerd. Er is geen sprake van het niet betrachten van de zorgplicht. 

 

3. De beoordeling
Op grond van artikel 56, eerste lid, aanhef en onder e, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) kan een verpleegde beklag doen over enige beslissing die een beperking inhoudt van een recht, dat hem op grond van een bij of krachtens de Bvt gegeven voorschrift dan wel enig ander wettelijk voorschrift of een ieder verbindende bepaling van een in Nederland geldend verdrag toekomt. Tegen de wijze waarop het hoofd van de instelling een bij of krachtens deze wet gestelde zorgplicht betracht staat op grond van het vierde lid van dit artikel geen beklag open. Op grond van vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld RSJ 22 januari 2019, R-18/1380/TA) zijn alleen klachten over een (vermeende) schending van een wettelijk recht door het niet betrachten van een in de wet neergelegde en daarmee samenhangende zorgplicht vatbaar voor beklag en biedt de enkele stelling dat sprake is van het niet betrachten van de zorgplicht op zichzelf geen deugdelijke grondslag voor ontvankelijkheid van het beklag. Het niet betrachten van de zorgplicht moet daadwerkelijk vastgesteld worden.

Op grond van artikel 42, vierde lid, van de Bvt draagt het hoofd van de instelling zorg dat de verpleegde in staat wordt gesteld het uiterlijk en de lichamelijke hygiëne naar behoren te verzorgen. In de Bvt noch in andere wet- of regelgeving is een met deze zorgplicht samenhangend recht neergelegd. Klager had op die grond al niet in zijn klacht mogen worden ontvangen.

Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Bvt draagt het hoofd van de instelling zorg dat aan de verpleegden voeding wordt verstrekt dan wel dat hem voldoende geldmiddelen ter beschikking worden gesteld om hierin naar behoren te voorzien. Op grond van artikel 42, derde lid, van de Bvt draagt het hoofd van de instelling zorg dat bij de verstrekking van voeding zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de godsdienst of levensovertuiging van de verpleegden. Volgens vaste jurisprudentie kan aan de nog immer geldende ministeriële circulaire van 15 maart 2002, kenmerk 5138552/01/DJI in beginsel het recht op verstrekking van halalvoeding worden ontleend, maar niet op dagelijkse verstrekking daarvan (zie RSJ 6 maart 2017, 16/4095/TA en RSJ 20 juli 2005, 05/0847/TA).

Uit de stukken en wat ter zitting is besproken komt het volgende naar voren.
Op 16 januari 2023 zijn aan klager twee maaltijden aangeboden, waarvan één maaltijd halal was en de andere maaltijd met alleen kip leek te zijn. Klager heeft gekozen voor de maaltijd met kip, maar hier bleken bij nader inzien ook spekjes in te zitten. Voor klager werd vervolgens een nieuwe maaltijd klaargemaakt, maar klager heeft deze maaltijd geweigerd. 

Nu klager geen halalvoeding is onthouden, is de beroepscommissie van oordeel dat er geen sprake is van een beslissing die vatbaar zou zijn voor beklag.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter klager terecht niet-ontvankelijk in zijn beklag heeft verklaard, zij het op andere gronden. De beroepscommissie zal daarom het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met wijziging van gronden.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van gronden.

 


Deze uitspraak is op 28 juni 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. U.A. Breedijk en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. S. Prinsen, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven