Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/41463/SGA, 1 juli 2024, schorsing
Uitspraakdatum:01-07-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/41463/SGA
    
            
Betreft    [Verzoeker]
Datum    1 juli 2024


Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van

[Verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) heeft beslist om verzoekers raadsvrouw de toegang tot verzoeker te ontzeggen voor een periode van drie maanden.

Verzoekers raadsman, mr. J.P. Plasman, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk   IJ-2024-791).

 

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Namens verzoeker is aangevoerd dat de bezoekontzegging wordt gebaseerd op onjuiste informatie. Verzoeker en zijn raadsvrouw hebben elkaar enkel een knuffel gegeven, waarbij verzoeker een poging deed om de raadsvrouw een kus in haar nek te geven. Deze omstandigheden leveren geen uitzonderlijke situatie op die rechtvaardigt dat een rechtsbijstandverlener de toegang tot een gedetineerde wordt ontzegd. Nu reeds twijfels kunnen worden gezet bij de rechtsgeldigheid van de bestreden beslissing en deze thans het recht op rechtsbijstand van verzoeker belemmert, is sprake van een spoedeisend belang om tot schorsing over te gaan, aldus verzoeker.

Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur komt naar voren dat verzoeker op 11 juni 2024 ongeoorloofd fysiek contact heeft gehad met zijn raadsvrouw in de spreekkamer. De spreekkamer was gereserveerd van 13:00 tot 14:00 uur. Omstreeks 14:30 uur heeft een medewerker aangegeven dat het tijd was om het gesprek af te ronden. Verzoeker en zijn raadsvrouw kregen nog een paar minuten om het gesprek af te ronden. Op het moment dat de medewerker naar de spreekkamer terugkeerde om het bezoek te beëindigen, constateerde zij dat verzoeker met zijn rug tegen de muur stond en de raadsvrouw tegen hem aan. Verzoeker en zijn raadsvrouw maakten met open mond een zoenende beweging. De raadsvrouw weerde verzoeker niet af en had haar armen om de middel van verzoeker geslagen. Zijn handen lagen hoog op haar billen. De medewerker heeft het bezoek direct beëindigd. Deze vorm van contact kan niet worden aangemerkt als het verlenen van rechtsbijstand. De raadsvrouw heeft misbruik gemaakt van haar geprivilegieerde positie. Dit levert risico’s op voor de orde, rust en veiligheid binnen de inrichting, aldus de directeur. 

De voorzitter overweegt als volgt.
Op grond van artikel 38, zevende lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) hebben de in artikel 37, eerste lid, onder g, h en i, onder 2° genoemde personen en instanties te allen tijde toegang tot de gedetineerde. De overige in dat lid genoemde personen en instanties (waaronder onder j. de rechtsbijstandverlener) hebben toegang tot de gedetineerde op de in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen.

De Pbw kent op zichzelf niet de mogelijkheid voor de directeur om geprivilegieerde personen of instanties de toegang tot de gedetineerde te ontzeggen. Daartegenover staat dat als algemeen uitgangspunt van de Pbw heeft te gelden dat de directeur – bij wie op grond van artikel 3, derde lid, van de Pbw het beheer van een inrichting of afdeling berust – verantwoordelijk is voor de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. De directeur wordt in (zeer uitzonderlijke) situaties bevoegd geacht om geprivilegieerde personen of instanties als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Pbw de (geprivilegieerde) toegang tot een gedetineerde te ontzeggen. Een rechtsbijstandverlener de toegang tot een gedetineerde ontzeggen, betreft dan ook een zeer zwaarwegende beslissing (vergelijk RSJ 17 januari 2022, 21/21068/GA). 

Gelet op dat wat uit het voorhanden dossier naar voren komt, is – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker en zijn raadsvrouw ongeoorloofd fysiek contact hebben gehad. Een verzoek om schorsing van de aan verzoeker mede om deze reden opgelegde disciplinaire straf is afgewezen (RSJ 18 juni 2024, 24/41321/SGA). Verzoeker betwist weliswaar de hem verweten gedragingen, maar de directeur kan en mag in redelijkheid uitgaan van de juistheid van de rapportages en mededelingen van de medewerkers die op dat moment toezicht hielden. 

De voorzitter ziet zich voor de vraag gesteld of het gestelde ongeoorloofde fysieke contact – zoals dat uit de stukken naar voren komt – van dusdanig uitzonderlijke aard is dat de directeur in dit geval bevoegd moet worden geacht de raadsvrouw de (geprivilegieerde) toegang tot verzoeker voor de duur van drie maanden te ontzeggen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter wordt daarmee op voorhand een inhoudelijke beoordeling gevraagd die het voorlopig oordeel van de voorzitter overstijgt en in de bodemprocedure aan de orde dient te komen. De voorzitter ziet aanleiding om het (algemene) uitgangspunt in de Pbw te handhaven, in die zin dat de rechtsbijstandverlener op de in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen toegang heeft tot de gedetineerde. De voorzitter wijst het verzoek daarom toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 


Deze uitspraak is op 1 juli 2024 gedaan door mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, bijgestaan door mr. P.L. Kraaijenbrink, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven