Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/39825/TA, 21 juni 2024, beroep
Uitspraakdatum:21-06-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/39825/TA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    21 juni 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de weigering tot inzage in de dagrapportages.

De beklagrechter bij FPC Pompestichting te Nijmegen (hierna: de instelling) heeft op 19 maart 2024 het beklag ongegrond verklaard (PN 2023/038). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. S. Marjanovic, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager stelt zich op het standpunt dat hem de inzage in de dagrapportages is geweigerd en dat het beroep daarom gegrond moet worden verklaard. Hoewel al in januari 2023 is verzocht tot inzage, heeft klager pas op 1 juli 2023 – na indiening van de klacht en zes maanden na het verzoek tot inzage – zijn dagrapportages kunnen inzien. Volgens klager is deze termijn onredelijk lang, temeer nu de instelling niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom klager pas na ruim zes maanden inzage is verleend.

Standpunt van het hoofd van de instelling
Het hoofd van de instelling persisteert bij wat tijdens de beklagprocedure is ingebracht en verzoekt klagers beroep ongegrond te verklaren en de uitspraak van de beklagrechter te bevestigen.

 

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast, mede gelet op wat namens het hoofd van de instelling en door klager zelf tegenover de beklagrechter is aangevoerd, dat klager een aantal malen inzage in de dagrapportages heeft gekregen. De door klager geschetste gang van zaken waarbij hem eerder (herhaaldelijk) de inzage is geweigerd, is naar het oordeel van de beroepscommissie niet aannemelijk geworden. Uit een nadere toelichting van het hoofd van de instelling komt naar voren dat klager onder toezicht dagrapportages kon inzien, maar dat hij eiste de afschriften van de dagrapportages op zijn kamer te ontvangen. Onder verwijzing naar de artikelen 4.7.2 en 4.7.4 van de huisregels van de instelling heeft het hoofd van de instelling toen aan klager meegedeeld dat het verstrekken van een afschrift of kopie van de dagrapportages niet de werkwijze is (en overigens ook geen wettelijke verplichting is) en dat hierover met klager dus ook geen afspraken konden worden gemaakt. Daarbij heeft het hoofd van de instelling te kennen gegeven dat zodra klager de samenwerking kon aangaan, hij zijn dagrapportages onder toezicht kon inzien. Uit wat namens het hoofd van de instelling is aangevoerd volgt dat er eerst op 1 juli 2023 afspraken zijn gemaakt over de inzage in de dagrapportages, waarna klager direct de rapportages heeft kunnen inzien. Gelet hierop gaat de beroepscommissie ervan uit dat klager pasop 1 juli 2023 – het moment waarop tussen klager en het hoofd van de instelling een samenwerking tot stand kwam en met hem afspraken konden worden gemaakt – inzage heeft gehad in de dagrapportages, omdat hij eerder telkens afschriften daarvan wilde hebben. Dat klagers eis om afschriften niet zou worden ingewilligd, moet voor klager duidelijk zijn geweest. Daarmee heeft het hoofd van de instelling ook voldoende inzichtelijk gemaakt waarom klager niet eerder dan op 1 juli 2023 inzage werd verleend. Dat klager naar eigen zeggen lang(er) heeft moeten wachten op de inzage, kan hemzelf dus worden aangerekend. 

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat in de gegeven omstandigheden niet is gebleken van onredelijk of onbillijk handelen jegens klager. De beroepscommissie zal daarom het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden. 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 21 juni 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. M.J.A.G. van Baal en drs. U.A. Breedijk, leden, bijgestaan door mr. J.M.M. van den Hoek, secretaris.

 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven