Nummer 24/40416/TA
Betreft [klager]
Datum 11 juni 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het niet op kamer mogen houden van zijn strafdossier en andere stukken in lopende zaken en het lezen van geprivilegieerde post (Me 2024-29).
De beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 19 april 2024 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. D.W.H.M. Wolters, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman gehoord op de zitting van 14 mei 2024 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.
Het hoofd van de instelling heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te kunnen verschijnen en heeft op 13 mei 2024 schriftelijk op het beroep gereageerd.
Als secretaris van de beroepscommissie was mr. G.J.M. Ankersmit ter zitting aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De klacht ziet enerzijds op de inbeslagname van stukken uit lopende zaken en anderzijds op het kennisnemen van de inhoud van evident geprivilegieerde post.
Het strafdossier is blijkens paragraaf 5.7 van de Regeling model huisregels private instellingen niet een van de absoluut verboden voorwerpen. In de huisregels kan het bezit van bepaalde voorwerpen verboden worden. Volgens het Kenniscentrum van de Commissie van Toezicht leveren de overzichtelijkheid van de verblijfsruimte of risico’s voor de gezondheid van verpleegden en personeel van een inrichting een grond op voor plaatsing van voorwerpen op de lijst van verboden voorwerpen. De door de instelling genoemde achterliggende gedachte/reden voor het niet toestaan van het bezit van het strafdossier op kamer – de bescherming/veiligheid van anderen zoals bijvoorbeeld slachtoffers en getuigen – is geen rechtens te respecteren belang en rechtvaardigt dan ook niet de opneming van het strafdossier in de lijst van verboden voorwerpen. Klager kan die gegevens immers ook inzien als hij tijdelijk over de stukken mag beschikken.
Klager heeft de omvang van de voorhanden stukken van zijn strafdossier teruggebracht tot een verhuisdoos. Klager heeft de verhuisdoos samen met het personeel uitgezocht. Hij heeft de inhoud daarbij teruggebracht tot één schoenendoos met stukken die hij nodig heeft voor de voorbereiding van zijn zaken. Vervolgens kreeg hij te horen dat hij de stukken niet op zijn kamer mag hebben. Tot op de dag van vandaag wordt niet gehonoreerd dat hij de stukken op zijn kamer houdt. De instelling heeft de spullen meegenomen en ze hebben buiten zijn aanwezigheid om de geprivilegieerde post doorgenomen en hem een aantal stukken teruggegeven. Het betrof een schoenendoos met stukken, waarvan niet kan worden gezegd dat sprake is van brandgevaar. De stukken lagen niet verspreid door zijn kamer. Wellicht was het voor de instelling ongeordend maar klager heeft het zo geordend. Het gaat voor alle duidelijkheid om stukken die klager van de RSJ en eerder van zijn advocaat heeft gekregen, zoals een proces-verbaal van politie, en die hij op zijn kamer zou moeten hebben ter voorbereiding van zijn zaken. Overigens is het bewaren van het strafdossier op kamer niet verboden in andere klinieken, zoals De Rooyse Wissel.
De instelling heeft geprivilegieerde post van klagers raadsman, de CvT en de RSJ minst genomen gescreend en daarmee de bij klagers advocaat neergelegde geheimhoudingsplicht miskend. Het feit dat je als instelling de stukken kan kwalificeren als ongeordend en vervolgens een aantal stukken kan teruggeven en een aantal niet, kan alleen als de stukken op inhoud zijn bekeken.
Standpunt van het hoofd van de instelling
Op grond van artikel 44, tweede lid, onder a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) kan in de huisregels worden bepaald dat het bezit van bepaalde soorten voorwerpen binnen de instelling of een bepaalde afdeling daarvan verboden is, indien dit bezit een gevaar kan opleveren voor de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de verpleegde voor de veiligheid van anderen dan de verpleegde of de algemene veiligheid van personen of goederen. De bescherming/veiligheid van anderen zoals bijvoorbeeld slachtoffers en getuigen is daarmee, anders dan klagers raadsman stelt, wel een rechtens te respecteren belang en rechtvaardigt wel de opneming van het strafdossier in de lijst van verboden voorwerpen.
De verwijzing door de raadsman naar het Kenniscentrum van de Commissie van Toezicht mist de vermelding dat het slechts om voorbeelden en geen limitatieve opsomming van voorwerpen als vallend onder het algemene verbod kan gaan.
3. De beoordeling
Gelet op de stukken en wat ter zitting is besproken is ook in beroep voldoende aannemelijk geworden dat de klacht in de kern ziet op de algemene, voor alle verpleegden in de instelling geldende huisregel (4.1.1), dat het niet is toegestaan om het strafdossier, en dus ook losse delen daarvan, (standaard) op kamer te houden. De beroepscommissie is met de beklagrechter van oordeel dat niet is gebleken dat deze huisregel in strijd is met hogere wet- of regelgeving. Niet is gebleken dat klager door de inbeslagname van de desbetreffende stukken op enige wijze is geschaad in zijn recht om zijn verdediging te voeren (ex artikel 6 van het EVRM), waar het hem op verzoek tijdelijk is toegestaan ter voorbereiding op zittingen stukken wel op kamer te houden. Verder is door klager gesteld, maar niet aannemelijk geworden dat bij de screening van de stukken in strijd met artikel 36 van de Bvt zou zijn gehandeld, nu door de instelling van meet af aan is verklaard dat klager niet heeft voldaan aan het verzoek van de instelling om geprivilegieerde stukken apart te houden van de nog uit te zoeken stukken en de aangetroffen stukken vervolgens niet door personeel zijn gelezen maar uitsluitend zijn bekeken op opmaak, zoals logo en/of afzender en titel, om te bepalen of daarbij al dan niet sprake is van geprivilegieerde post.
De beroepscommissie zal daarom het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van gronden.
Deze uitspraak is op 11 juni 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en drs. W.M. van der Vlist, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.
secretaris voorzitter