Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/38487/GB, 7 juni 2024, beroep
Uitspraakdatum:07-06-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/38487/GB

                   

Betreft  [klager]

Datum  7 juni 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 20 november 2023 beslist klager te plaatsen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 10 januari 2024 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar ten aanzien van klagers verzoek om overgeplaatst te worden naar het PPC van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad. Verweerder heeft klagers bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.

Klagers raadsvrouw, mr. A. Knol, heeft namens klager beroep ingesteld tegen de beslissing van verweerder om klager niet-ontvankelijk te verklaren.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is ten onterechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar ten aanzien van het verzoek om overgeplaatst te worden naar het PPC van het JC Zaanstad. Het bezwaar is op dat punt onjuist geïnterpreteerd door verweerder. Het bezwaar richtte zich primair tegen plaatsing in een PPC en subsidiair tegen de beslissing van verweerder om klager te plaatsen in het PPC Scheveningen.

Klagers plaatsing in het PPC is niet conform artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). Klager wordt immers vervolgd door het parket Noord-Holland en is door de beslissing van verweerder geplaatst in een huis van bewaring (HVB) in het arrondissement Zuid-Holland.

Klager en zijn bezoek komen uit de regio Amsterdam. Voor klagers bezoek, en voor de Dienst Vervoer & Ondersteuning, is de reisafstand/-tijd van en naar Scheveningen onpraktisch. Om die reden zou klager in het Justitieel Complex Zaanstad geplaatst moeten worden. Verweerder heeft de keuze voor het PPC Scheveningen niet gemotiveerd en is bij de beoordeling van het bezwaar alleen op dit punt ingegaan vanwege de niet-ontvankelijkheid. Het is begrijpelijk dat verweerder afwijkt van het uitgangspunt van artikel 24, eerste lid, van de Regeling, als sprake is van spoed. Echter, verweerder had zowel in de initiële beslissing als in de beslissing op bezwaar kunnen opnemen dat overplaatsing plaatsvindt als er een plek vrijkomt in een inrichting die conform de Regeling is. Capaciteitsproblemen zijn geen reden om voorbij te gaan aan het wettelijk uitgangspunt, in combinatie met klagers persoonlijke omstandigheden.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

Verweerder verwijst naar de inhoud van de bestreden beslissing. De plekken in een PPC zijn schaars. De Dienst Justitiële Inrichtingen is verantwoordelijk voor de zorg van klager en deze zorg prevaleert boven plaatsing in het arrondissement van vervolging. Binnen een lopende procedure is het niet mogelijk om een nieuw verzoek tot overplaatsing in te dienen. Daarnaast moet bij een overplaatsing naar een ander PPC onderzocht worden of klagers behandeling in de vervolginrichting kan worden gegeven.

 

3. De beoordeling

Ontvankelijkheid van klager in bezwaar

Het beroep richt zich tegen de beslissing van verweerder om klager niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van zijn verzoek om overgeplaatst te worden naar het PPC van het JC Zaanstad.

Verweerder heeft in beroep aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar, omdat het binnen een lopende procedure niet mogelijk is om een nieuw verzoek tot overplaatsing in te dienen.

Namens klager is in beroep aangevoerd dat verweerder het bezwaar onjuist heeft geïnterpreteerd. In beroep is verduidelijkt dat het bezwaar gericht was tegen de plaatsing (specifiek) in het PPC Scheveningen. Daarbij heeft klager aangegeven dat hij overgeplaatst wil worden naar het PPC van het JC Zaanstad. Namens klager is in het bezwaarschrift opgenomen: “daarnaast is cliënt het niet eens met de selectie voor het PPC Scheveningen”. In een volgende alinea in het bezwaarschrift is opgenomen: “cliënt wenst dan ook subsidiair – mocht u het bezwaar ten aanzien van de PPC-plaatsing ongegrond achten – geplaatst te worden het in het PPC van het JC Zaanstad”.

Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder klager ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar ten aanzien van de plaatsing in het PPC Scheveningen. De stelling van verweerder dat in een lopende procedure geen verzoek tot overplaatsing gedaan kan worden, acht de beroepscommissie onjuist, in die zin dat bij een PPC-plaatsing wel degelijk (ook) tegen de keuze voor het precieze PPC in bezwaar en beroep kan worden opgekomen. De beroepscommissie zal de bestreden beslissing ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid vernietigen en om proceseconomische redenen als enige en hoogste instantie inhoudelijk op het bezwaar beslissen.

Inhoudelijke beoordeling van het bezwaar

Wettelijk kader en toelichting

Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Regeling wordt een gedetineerde die nog niet is veroordeeld, bij voorkeur in het arrondissement van vervolging geplaatst.

Uit de toelichting bij de Regeling volgt dat het hierboven genoemde uitgangspunt echter niet altijd mogelijk zal zijn. De selectie voor een bepaalde mate van beveiliging of inrichting voor bijzondere opvang, kan het uitgangspunt van regionalisering doorkruisen. Uit de toelichting bij de wijziging van de Regeling, in verband met het ontstaan van het PPC, volgt evenwel dat bij de selectie rekening gehouden wordt met het belang van de voorbereiding van de terugkeer in de maatschappij van de gedetineerde en dat er wordt gestreefd naar het onderbrengen van de gedetineerde in een PPC dat zo dicht mogelijk bij de regio van herkomst of vestiging na detentie is gelegen.

Bij een PPC-plaatsing wordt dus zo veel als mogelijk gestreefd naar een regionale plaatsing, maar de bijzonderheid van de bestemming maakt dat dat niet altijd (goed) mogelijk is.

Klagers situatie

Klager verbleef in het HVB van het JC Zaanstad. Op 23 november 2023 is hij – op grond van een indicatiestelling van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie – in het PPC Scheveningen geplaatst, om hem te stabiliseren en (eventueel) in te stellen op medicatie. Daarnaast kon klager vanwege zijn eigen veiligheid niet langer verblijven in (het reguliere HVB van) het JC Zaanstad.

Plaatsing PPC Scheveningen

Uit de stukken komt naar voren dat klager vanwege zijn eigen veiligheid niet langer kon verblijven in het JC Zaanstad en zo snel mogelijk in een PPC geplaatst moest worden, vanwege zijn problematiek. Verweerder heeft bij het nemen van de beslissing rekening gehouden met de beschikbare (en beperkte) celcapaciteit in een PPC. De beslissing van verweerder om klager destijds in het PPC Scheveningen te plaatsen kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Verzoek overplaatsing naar PPC van het JC Zaanstad

Klager heeft echter in bezwaar (en beroep) aangegeven dat hij graag overgeplaatst wil worden naar het PPC van het JC Zaanstad.

Klager wordt vervolgd in het arrondissement Noord-Holland. Het PPC van het JC Zaanstad ligt in dit arrondissement, het PPC Scheveningen niet. Van enig belang dat zich verzet tegen (plaatsing op de wachtlijst voor een) overplaatsing van klager naar die afdeling en inrichting is niet gebleken. Afwijking van de Regeling wegens capaciteitsproblemen, zonder de gedetineerde op de wachtlijst te plaatsen, kan en mag niet zonder enige belangenafweging en onderbouwing van de redelijkheid om van die wachtlijst af te zien (vergelijk RSJ 28 augustus 2017, 17/1331/GB).

Onduidelijk is waarom verweerder klager niet op de wachtlijst van het PPC van het JC Zaanstad heeft geplaatst of ten minste (eerst) heeft laten onderzoeken of klagers behandeling ook daar zou kunnen worden vormgegeven. De beroepscommissie zal het beroep en het bezwaar daarom gegrond verklaren. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden beslissing, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn bezwaar en verklaart dit bezwaar gegrond. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 7 juni 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, F. van Dekken en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven