Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/37469/GB, 17 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:17-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/37469/GB

              

Betreft  [klager]

Datum  17 mei 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 27 september 2023 beslist klager over te plaatsen naar de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 15 november 2023 het bezwaar ongegrond verklaard.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De initiële beslissing is niet in overeenstemming met artikel 25 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). Klager verzoekt om een overplaatsing naar de PI Nieuwegein of de PI Lelystad, gelegen in zijn arrondissement van vestiging, het arrondissement Midden-Nederland. In de beslissing op bezwaar wordt door verweerder gesteld dat de PI Lelystad buiten het arrondissement Midden-Nederland valt. Dat is niet juist. In artikel 7 van de Wet op de rechterlijke indeling staat immers dat het arrondissement Midden-Nederland het grondgebied van de provincies Flevoland en Utrecht omvat. Nu niet is gebleken van enig belang dat zich verzet tegen een overplaatsing van klager naar de PI Lelystad, is de afwijzing van het verzoek tot herselectie niet begrijpelijk.

In de reactie op het beroepschrift wordt door verweerder het standpunt ingenomen dat niet kan worden aangenomen dat het arrondissement Midden-Nederland klagers arrondissement van vestiging is. Dat is opvallend, gelet op eerdere beslissingen van verweerder waarin dat wel werd aangenomen. Zo is op 2 maart 2020 door verweerder aangegeven dat plaatsing in de PI Nieuwegein of de PI Lelystand in het kader van de regionale plaatsing meer voor de hand had gelegen en in de selectiebeslissing van 2 juni 2021 wordt aangegeven dat klager met zijn verblijf in de PI Alphen te Alphen aan den Rijn in een aanpalend arrondissement is geplaatst. Sindsdien is klagers vestigingsadres, het adres van zijn ouders, niet gewijzigd. Dat hij sinds 11 januari 2022 is uitgeschreven doet daaraan niet af, aangezien dit enkel te maken heeft met klagers verblijf in detentie. Hij is voornemens om na de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde straf terug te keren naar dat adres.

Voor zover door verweerder wordt aangegeven dat klager gedurende zijn detentieperiode meerdere keren heeft verzocht om overplaatsing naar een andere inrichting, rechtvaardigt dit niet dat artikel 25 van de Regeling buiten beschouwing moet worden gelaten. Niet voor niets heeft verweerder klager in het verleden meerdere keren geselecteerd voor een verblijf in de PI Nieuwegein en zijn klagers verzoeken om overplaatsing naar inrichtingen buiten het arrondissement van vestiging afgewezen.

Tot slot merkt klager op dat, anders dan verweerder in de beslissing op bezwaar lijkt aan te nemen, er geen sprake is geweest van een situatie waarin klager een plaatsing in een voorkeursinrichting probeert af te dwingen. In het verzoek om overplaatsing van 4 september 2023 heeft klager ook niet verzocht om overplaatsing naar de PI Nieuwegein of de PI Lelystad, maar – vanwege hem moverende redenen – om overplaatsing naar de PI Heerhugowaard of het Justitieel Complex (JC) Zaanstad. In de bezwaarfase heeft klager verweerder slechts verzocht om hem overeenkomstig artikel 25, zevende lid, van de Regeling, in zijn arrondissement van vestiging te plaatsen.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van verweerder

In de beslissing op bezwaar is reeds toegelicht waarom klager niet in de PI Nieuwegein kan worden geplaatst.

In de bestreden beslissing is per abuis overwogen dat de PI Lelystad niet in het arrondissement Midden-Nederland is gelegen.

Evenals in de bezwaarprocedure heeft klager zijn stelling dat moet worden uitgegaan van een vestigingsadres in Utrecht niet nader onderbouwd. Op klagers registratiekaart staat geen vestigingsadres vermeld. Uit de databank Basisregistratie Personen (BRP) volgt dat klager de afgelopen jaren ingeschreven heeft gestaan op de adressen van de inrichtingen waar hij heeft verbleven. Sinds 11 januari 2022 is klager uitgeschreven uit de BRP.

De enkele stelling dat klager binding met de regio Utrecht heeft en dat zijn bezoek (onder meer) in die regio woont, is niet gebleken uit de stukken en daarmee onvoldoende concreet om te kunnen stellen dat sprake is van een vestigingsadres in de zin van de Regeling. Daar komt bij dat klager in zijn meest recente verzoek tot overplaatsing ook melding heeft gemaakt van zijn bezoek uit (de omgeving van) Amsterdam.

Klager heeft sinds zijn veroordeling in eerste aanleg in 2017 – om uiteenlopende redenen – al zestien verzoeken om overplaatsing ingediend. Inmiddels heeft klager in januari 2024 wederom (om veiligheidsredenen) om overplaatsing naar de PI Nieuwegein, het JC Zaanstad of de PI Heerhugowaard verzocht. Dit verzoek is nog in behandeling en hierop is nog niet beslist. Overigens heeft de PI Krimpen aan den IJssel in het selectieadvies kenbaar gemaakt dat er op dit moment geen indicatie bestaat van een potentieel risico voor klagers veiligheid. Daarbij is gewezen op eerdere rapportages, waaruit blijkt dat dit soort beweringen van klager als een rode draad door zijn detentie lijken te lopen. Eerder is vastgesteld dat geen bewijs is gevonden voor deze beweringen.

In het licht van klagers meest recente verzoek om overplaatsing is het gestelde in de onderhavige beroepsprocedure met betrekking tot het bezoek uit Utrecht afkomstige netwerk van klager kennelijk niet langer actueel, althans, niet meer van doorslaggevend belang. In klagers meest recente verzoek om overplaatsing stelt hij immers dat het JC Zaanstad en de PI Heerhugowaard gemakkelijker kunnen worden bereikt door zijn uit (de omgeving van) Amsterdam afkomstige bezoek.

Daar komt bij dat de afstand vanuit de PI Lelystad naar Utrecht ongeveer 63 kilometer bedraagt en dat deze ongeveer gelijk is aan de afstand tussen de PI Krimpen aan den IJssel en Utrecht. Die bedraagt namelijk 56 kilometer.

Tot slot wijst verweerder op de reden van uitplaatsing uit de locatie Norgerhaven te Veenhuizen. Klager heeft door het uiten van bedreigende teksten een overplaatsing weten af te dwingen. Vanwege de ernstige verstoring van de orde, rust en veiligheid en de onwerkbare situatie met het personeel is tot overplaatsing besloten. Verweerder ziet in dat licht een contra-indicatie om nu tegemoet te komen aan klagers verzoek om hem te selecteren voor de PI Lelystad. Er moet immers voorkomen worden dat ontoelaatbaar gedrag om een overplaatsing af te dwingen uiteindelijk wordt beloond door plaatsing in een voorkeursinrichting.

 

3. De beoordeling

Klager verbleef in de gevangenis van de locatie Norgerhaven. Op 28 september 2023 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de PI Krimpen aan den IJssel vanwege de orde, rust en veiligheid in de locatie Norgerhaven.

Op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling wordt een gedetineerde die tot een gevangenisstraf is veroordeeld, in beginsel in het arrondissement van vestiging geplaatst. Als in dat arrondissement geen gevangenis is aangewezen of als daar geen plaats beschikbaar is, dan wordt de gedetineerde in een aanpalend arrondissement geplaatst. Gedetineerden die in het plusprogramma verblijven krijgen voorrang. Klager stelt dat de beslissing om hem over te plaatsen naar de PI Krimpen aan den IJssel niet in overeenstemming is met voornoemd artikel, nu hij naar de PI Nieuwegein of naar de PI Lelystad – in het arrondissement Midden-Nederland, zijn arrondissement van vestiging – had moeten worden overgeplaatst.

Verweerder heeft in de beslissing op bezwaar uiteengezet waarom klager niet naar de PI Nieuwegein kan worden overgeplaatst. Voor wat betreft de PI Lelystad geldt het volgende.

Los van het antwoord op de vragen of het arrondissement Midden-Nederland kan worden aangemerkt als klagers arrondissement van vestiging en of klager zijn verzoek om naar de PI Lelystad te worden overgeplaatst voldoende heeft onderbouwd, is de beroepscommissie van oordeel dat verweerder niet gehouden is om klager over te plaatsen naar de PI Lelystad, nu de beroepscommissie uit de stukken opmaakt dat klager in zijn verzoek om overplaatsing van 30 januari 2024 heeft verzocht om een overplaatsing naar de PI Nieuwegein, het JC Zaanstad of de PI Heerhugowaard. Dat hij nu in onderhavig beroep aangeeft dat hij toch naar de PI Lelystad wil worden overgeplaatst, komt de beroepscommissie onaannemelijk voor.

De beroepscommissie is verder van oordeel dat verweerder zowel in bezwaar als in beroep duidelijk heeft uitgelegd waarom klagers inrichting van voorkeur in dit specifieke geval van ondergeschikt belang is, nu hij middels ontoelaatbaar gedrag een plaatsing in een voorkeursinrichting probeert af te dwingen.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 17 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. F. Sieders, voorzitter, F. van Dekken en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven