Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/32903/GA, 28 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:28-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/32903/GA

             

Betreft  [Klager]

Datum  28 mei 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         de beslissing van 6 juli 2022 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma voor de duur van zes weken (TA-2022-476);

b.         de beslissing van 19 augustus 2022 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma voor de duur van zes weken (TA-2022-629);

c.         de beslissing van 30 september 2022 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma voor de duur van zes weken (TA-2022-716);

d.         de beslissing van 10 november 2022 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma voor de duur van zes weken (TA-2022-805);

e.         de beslissing van 21 december 2022 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma voor de duur van twaalf weken (TA-2022-898).

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel heeft op 28 maart 2023 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M.A.M. Karsten, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Ter Apel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klagers einddatum is pas in 2028. Van terugkeer is nog lang geen sprake. Klager kan niet al in 2022 worden verweten dat hij niet meewerkt aan terugkeer naar zijn geboorteland. In TA-2022-898 is ten onrechte gekozen voor een termijn van drie maanden. Nu de einddatum pas in 2028 ligt, is dit niet zo’n ernstige gedragsinbreuk, dat deze een langere termijn rechtvaardigt.

Standpunt van de directeur

De directeur blijft bij zijn standpunt zoals verwoord in het eerder ingediende verweerschrift.

 

3. De beoordeling

Beklag a., b., c. en d.

De beroepscommissie heeft het beroepschrift en de overige stukken in het dossier bestudeerd. Op basis van deze stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter de klachten terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om de overwegingen van de beklagrechter aan te vullen of te wijzigen.

Beklag e.

Regelgeving en beoordelingskader

Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) beslist de directeur over promotie en degradatie van gedetineerden. De directeur beoordeelt het gedrag van een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 op basis van bijlage 2 van de Regeling (Stimuleren en Ontmoedigen (Vris)). Indien de gedetineerde die is gepromoveerd niet het gewenste gedrag laat zien, zoals beschreven in de categorie ‘re-integratie/ resocialisatie’ en de categorie ‘verblijf en leefbaarheid’ van bijlage 2, kan de directeur besluiten tot degradatie. Dit gewenste gedrag kan de vreemdeling in een periode van minimaal zes weken laten zien om wederom in aanmerking te komen voor promotie.

Volgens bijlage 2 van de Regeling kan klagers gedrag in het kader van re-integratie/resocialisatie als ‘ongewenst’ worden aangemerkt als hij de benodigde screening/diagnostiek en intake niet doorloopt, als hij niet actief meewerkt aan het opstellen van het eigen terugkeerplan (met inbegrip van een plan van aanpak op de basisvoorwaarden) of als hij het terugkeerplan niet uitvoert.

De grondslag voor de beslissing tot degradatie of promotie vormt de mate waarin de gedetineerde verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie, wat concreet vorm krijgt in zijn motivatie en inzet en in zijn gedrag tijdens de detentieperiode. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dient de directeur bij de beoordeling van het gedrag een belangenafweging te maken. Dit betekent dat de directeur niet alleen de feiten en omstandigheden van het (incidentele) ongewenste gedrag, maar ook het structurele gedrag van de gedetineerde (waaronder alle onderdelen van goed of gewenst gedrag) dient mee te nemen in zijn afweging. Al bij de invoering van het systeem van promoveren en degraderen is benadrukt dat de gedetineerde dient aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken bestendig zijn. Doorstromen van basis- naar plus-programma geschiedt op basis van de motivatie van de gedetineerde voor re-integratie en op basis van zijn gedrag (Stcrt. 2014, nr. 4617).

Sinds de aanpassing van de Regeling in verband met de wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 2020, nr. 49131) geldt dat bij de weging van het gedrag van gedetineerden – in vergelijking met het vorige toetsingskader – meer waarde wordt toegekend aan de inspanningen die de gedetineerde verricht op het gebied van re-integratie/resocialisatie, zoals blijkt uit het detentie- en re-integratieplan (D&R-plan). Om te bepalen of de gedetineerde voor promotie/degradatie in aanmerking komt, wordt het gewenste en ongewenste gedrag in samenhang beoordeeld en de ontwikkeling daarvan in ogenschouw genomen. De beoogde persoonsgerichte aanpak in detentie betekent in dit verband dat rekening wordt gehouden met gedetineerden die wel gemotiveerd zijn om mee te werken, maar beperkt zijn in hun kunnen.

Niet promoveren

Uit het dossier blijkt dat klager sinds 15 april 2020 geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Het beschikken over identiteitsdocumenten geldt als een van de basisvoorwaarden voor de (voorbereiding op de) terugkeer naar/de re-integratie in het land van herkomst of ander land van bestendig verblijf.

Sinds mei 2021 verblijft klager in het basisprogramma wegens het niet dan wel onvoldoende meewerken aan de terugkeerprocedure. Op 21 december 2022 heeft de directeur beslist om klager niet te promoveren naar het plusprogramma, omdat hij zijn identiteitsdocumenten, tegen de met hem gemaakte afspraken in, nog steeds niet heeft geregeld. Klager was verzocht om een motivatiebrief aan de Marokkaanse ambassade te sturen. Volgens klager heeft zijn zus de brief geschreven en opgestuurd naar de ambassade. Een kopie of bewijs van opsturen heeft klager tot op heden niet aangeleverd. Klager weet niet of hij een kopie kan regelen, omdat de verstandhouding met zijn familie niet goed is. Naast de vermeende brief naar de ambassade heeft klager nog steeds geen actie of initiatief genomen om zorg te dragen voor het aanleveren van reisdocumenten. Daarnaast heeft klager in een gesprek met de casemanager op 4 november 2022 aangegeven dat hij vindt dat de gevraagde acties zijn ondernomen en dat zijn dossier ‘in de kast ligt’ bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Aan klager is uitgelegd dat hij initiatief moet nemen en bij de DT&V kan navragen wat hij kan doen. Klager spant zich onvoldoende in om zaken voor elkaar te krijgen. Het gedrag met betrekking tot het meewerken aan de terugkeerprocedure is dan ook onveranderd gebleven.

Het voorgaande kon in redelijkheid worden aangemerkt als ongewenst gedrag, zoals bedoeld in bijlage 2 van de Regeling. Dit gedrag heeft de directeur afgezet tegen het door klager getoonde (gewenste) structurele gedrag. De directeur heeft geconcludeerd dat klager onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie. De beroepscommissie is van oordeel dat sprake is van een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging en dat de beslissing tot niet promoveren, gelet op het gedrag van klager, niet als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt.

Periode uitsluiten van promoveren

Op grond van artikel 1d, zesde lid, van de Regeling bepaalt de directeur de periode gedurende welke de gedetineerde het in bijlage 2 bij de Regeling omschreven gewenste gedrag laat zien om wederom in aanmerking voor promotie te komen. Deze periode is minimaal zes weken. Indien de directeur aanleiding ziet een langere periode in acht te nemen motiveert hij zijn besluit, waarbij hij in ieder geval betrekt de aard en de ernst van het gedrag dat aanleiding vormt voor degradatie, de mate waarin inbreuk is gemaakt op de orde en de veiligheid in de inrichting dan wel op de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, de al dan niet opzettelijkheid van het gedrag, de duur van de eventueel opgelegde straf door de strafrechter indien hiervan sprake is en het gedrag dat de gedetineerde structureel in de detentiesituatie vertoont.

Klager is voor een periode van twaalf weken uitgesloten van promotie naar het plusprogramma. De directeur heeft in de beslissing gemotiveerd waarom hij de duur van twaalf weken in dit geval passend vindt. Daarin staat namelijk dat klager voor de duur van twaalf weken wordt uitgesloten van promotie, omdat klager inmiddels voor een langere periode structureel geen verandering ten aanzien van zijn meewerkendheid aan vertrek uit Nederland laat zien. Het is de beroepscommissie ook ambtshalve – gelet op eerdere beslissingen tot degradatie en niet promoveren ten aanzien van klager – bekend dat klager al geruime tijd niet meewerkt aan zijn vertrek uit Nederland (deze eerdere beslissingen stonden centraal in RSJ 23 augustus 21/23160/GA, RSJ 23 augustus 2022, 21/23340/GA, RSJ 23 augustus 2022, 21/24979/GA, RSJ 19 oktober 2022, 22/27700/GA en RSJ 19 oktober 2022, 22/27825/GA en 22/28011/GA). In de bestreden beslissing tot niet promoveren geeft de directeur verder ook aan dat uit de gesprekken die met klager worden gevoerd naar voren komt dat er in de nabije toekomst waarschijnlijk ook geen verandering in klagers gedrag zal komen.

Gelet op het onveranderde gedrag van klager met betrekking tot zijn vertrek uit Nederland, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot niet promoveren, voor zover deze de periode van zes weken te boven gaat, niet onredelijk of onbillijk is.

Conclusie

De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beklag a., b., c. en d. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van beklag e. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van gronden.

 

Deze uitspraak is op 28 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. S. Woudman-Bijl, leden, bijgestaan door mr. P.L. Kraaijenbrink, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven