Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/38471/GB, 27 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:27-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/38471/GB

                                  

Betreft  [klager]

Datum  27 mei 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan om vanuit de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel in de gevangenis van het Justitieel Complex Zaanstad, van het Detentiecentrum Schiphol of van de PI Alphen te Alphen aan den Rijn te worden geplaatst.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 12 juni 2023 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. D. van Elp, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing. De beroepscommissie heeft dat beroep op 4 december 2023 gegrond verklaard en verweerder de opdracht gegeven een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan (RSJ 4 december 2023, 23/34430/GB).

Naar aanleiding van de gegrondverklaring in beroep heeft verweerder op 10 januari 2024 klagers verzoek om overplaatsing (opnieuw) afgewezen.

Klagers raadsvrouw heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klager verblijft op dit moment in de gevangenis van de PI Ter Apel. Hij wil graag in een reguliere gevangenis worden geplaatst, omdat hij, aldus klager, procedureel rechtmatig verblijf heeft in Nederland.

Op grond van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) worden in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen (een VRIS-inrichting) gedetineerden geplaatst die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland (in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000) en die zijn gedetineerd op grond van:

-           voorlopige hechtenis (door een bevel van gevangenneming of gevangenhouding);

-           een vrijheidsstraf; of

-           een maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders.

De beroepscommissie heeft in RSJ 4 december 2023, 23/34430/GB, als volgt geoordeeld:

“Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat klager voldoet aan het vereiste uit artikel 20b van de Regeling, namelijk dat klager geen rechtmatig verblijf zou hebben in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Hierbij betrekt de beroepscommissie dat de informatie uit het selectieadvies en die in de bestreden beslissing alsmede de later verstrekte informatie strijdig is met elkaar. Daarbij komt dat de raadsvrouw zich op het standpunt heeft gesteld dat klager een bezwaarschrift heeft ingediend, waaraan een voorlopige voorziening hangt die klager procedureel rechtmatig verblijf geeft. Naar het oordeel van de beroepscommissie is verweerder niet afdoende ingegaan op dit standpunt van de raadsvrouw.”

De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder opnieuw onvoldoende heeft gemotiveerd dat klager voldoet aan het vereiste uit artikel 20b van de Regeling, namelijk dat klager geen rechtmatig verblijf zou hebben in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Daartoe overweegt zij als volgt.

De beroepscommissie maakt uit de onderhavige bestreden beslissing op dat verweerder, net als in de beslissing van 12 juni 2023, benoemt dat klager de voorlopige voorziening in Nederland mag afwachten en dat hij niet verwijderbaar is, maar dat klager geen rechtmatig verblijf heeft. De aanvraag van een voorlopige voorziening zou klagers verblijfsstatus niet wijzigen. Pas op het moment dat de voorlopige voorziening wordt toegewezen, zal klagers verblijfsstatus wijzigen en zal hij in afwachting van de behandeling van zijn bezwaar, rechtmatig in Nederland mogen verblijven. In beroep heeft verweerder dit standpunt herhaald.

Aan de onderhavige bestreden beslissing ligt, voor zover de beroepscommissie bekend, geen andere informatie ten grondslag dan aan de bestreden beslissing van 12 juni 2023. Verweerder heeft immers enkel het selectieadvies van 9 mei 2023 overgelegd. De beroepscommissie heeft echter in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat de informatie uit het selectieadvies en die in de bestreden beslissing alsmede de later verstrekte informatie strijdig was met elkaar. Verweerder heeft hieraan in de bestreden beslissing geen, althans niet kenbaar, aandacht besteed.

Daarnaast heeft de beroepscommissie in RSJ 4 december 2023, 23/34430/GB, al opgemerkt dat de raadsvrouw zich op het standpunt heeft gesteld dat klager een bezwaarschrift heeft ingediend, waaraan een voorlopige voorziening hangt die klager procedureel rechtmatig verblijf geeft. De beroepscommissie heeft toen geoordeeld dat verweerder niet afdoende is ingegaan op dit standpunt van de raadsvrouw. In onderhavig beroep heeft de raadsvrouw zich nogmaals op dit standpunt gesteld, maar verweerder is, naar het oordeel van de beroepscommissie, ook in de reactie op het beroepschrift niet afdoende ingegaan op dit standpunt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3442, volgt immers dat er sprake is van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 indien de vreemdeling in afwachting is van de beslissing op een beroepschrift, terwijl zijn uitzetting bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing achterwege moet blijven totdat op het beroepschrift is beslist.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing opnieuw onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, nu het een tweede motiveringsgebrek ten aanzien van klagers verzoek om overplaatsing betreft. Zij zal deze vaststellen op €30,-.

Ten overvloede en naar aanleiding van het verzoek van klagers raadsvrouw om de proceskosten te vergoeden, overweegt de beroepscommissie dat de Penitentiaire beginselenwet een dergelijke mogelijkheid niet kent.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van €30,-.

 

Deze uitspraak is op 27 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. dr. A. Pahladsingh en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven