Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/33779/GA, 28 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:28-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/33779/GA

                  

Betreft  [klager]

Datum  28 mei 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.         de plaatsing in de passantencel tijdens en na een celinspectie op 24 november 2022 (Ta-2023-22), het agressieve gedrag van het personeel tijdens de overbrenging naar de passantencel en het niet mogen deelnemen aan recreatie en luchten;

b.         het handelen van personeel waardoor het bezoek zonder toezicht (BZT) op 16 januari 2023 later begon, terwijl dat niet is gecompenseerd (Ta-2023-54);

c.         het handelen van personeel waardoor het BZT op 7 februari 2023 januari later begon, terwijl dat niet is gecompenseerd (Ta-2023-96).

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel heeft op 11 mei 2023 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. R.I. Kool, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Ter Apel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De beoordeling

Beklag a.

Uit de stukken volgt dat klager op 24 december 2022 omstreeks 07:30 uur in een passantencel is geplaatst, in afwachting van een celinspectie. Hij heeft tot 16:00 uur in de passantencel verbleven.

Anders dan de beklagrechter heeft overwogen is klager op dat moment niet op grond van een bewaardersarrest in de passantencel geplaatst. Op dat moment was er immers geen sprake van een situatie zoals volgt uit artikel 24, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).

Uit vaste rechtspraak van de beroepscommissie (bijvoorbeeld RSJ 24 maart 2021, R-19/5223/GA) volgt dat, indien een gedetineerde voor het uitvoeren van een celinspectie de cel moet verlaten, hij tijdelijk in een andere ruimte kan worden ondergebracht. Deze ruimte kan een afzonderingscel zijn, mits dit voor korte duur (enkele uren) is en aan de gedetineerde duidelijk wordt gemaakt dat er enkel sprake is van een tijdelijke plaatsing in verband met een celinspectie. In zo’n geval is geen ordemaatregel, als bedoeld in artikel 24 van de Pbw, vereist, dus de directeur hoeft geen schriftelijke mededeling op te maken.

Uit de stukken volgt niet dat aan klager niet duidelijk zou zijn gemaakt dat hij vanwege een celinspectie in de passantencel werd geplaatst. De beroepscommissie acht de beslissing tot plaatsing van klager in een passantencel gedurende de celinspectie niet onredelijk of onbillijk.

Omstreeks 12:30 uur was de celinspectie voorbij. Er is een schriftelijk verslag aangezegd, wegens aangetroffen opgespaarde medicatie en drinkpakken met vermoedelijk alcohol. Klager moest toen in de passantencel blijven, in afwachting van het hoorgesprek met de directeur. De directeur heeft klager omstreeks 16:00 uur gehoord en heeft na het hoorgesprek geen disciplinaire straf opgelegd.

Vanaf 12:30 uur verbleef klager wel op grond van een bewaardersarrest in de passantencel. Het bewaardersarrest heeft niet langer dan vijftien uur geduurd. De beroepscommissie acht de beslissing tot toepassing van bewaardersarrest, wegens de aangetroffen goederen, niet onredelijk of onbillijk.

De beroepscommissie zal ook oordelen over de wijze waarop de beslissingen ten uitvoer zijn gelegd. Klager stelt namelijk dat het personeel agressief was tijdens de overbrenging, waardoor hij pijn aan zijn hand had, en dat hij niet mocht deelnemen aan luchten en recreatie.

Het is naar het oordeel van de beroepscommissie op grond van de stukken onvoldoende aannemelijk geworden dat het personeel agressief jegens klager is geweest tijdens de overbrenging naar de passantencel. Voorts heeft klager volgens de directeur gedurende het verblijf in de passantencel wel gelucht in de luchtkooi. Wat betreft recreatie geldt het volgende. Tijdens een afzondering gedurende een celinspectie kunnen gedetineerden aan activiteiten deelnemen. Een gedetineerde verblijft immers alleen in afzondering, omdat hij tijdelijk zijn cel moet verlaten. Dat is ook het geval als hij aan een activiteit deelneemt (vergelijk RSJ 25 april 2022, 21/21112/GA). Het is echter niet gebleken dat klager (meent dat hij) van 7:30 uur tot 12:30 uur recreatie zou hebben gemist. En vanaf 12:30 uur tijdens het bewaardersarrest gold dat gedetineerden gedurende een verblijf in afzondering niet deelnemen aan activiteiten (artikel 24, tweede lid, van de Pbw).

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kunnen de beslissingen van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep inzake beklag a. daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen met wijziging van de gronden.

Beklag b. en beklag c.

Klager klaagt erover dat zijn BZT op 16 januari 2023 vijftien minuten later begon en op 7 februari 2023 twintig minuten later, waarvoor hij niet is gecompenseerd.

De beroepscommissie overweegt dat de directeur niet expliciet heeft beslist dat klagers BZT later zou aanvangen. De beroepscommissie begrijpt dat klager het wijt aan handelen van het personeel. Hij stelt dat hij na de controle lang in een kamer moest wachten.

Handelen van het personeel kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

Het gestelde probleem moet zich naar het oordeel van de beroepscommissie (als meest algemene uitgangspunt) in beginsel minimaal drie keer in drie maanden – voorafgaand aan het beklag – hebben voorgedaan, om te kunnen spreken van mogelijk ‘structureel tekortschieten’. Dat is echter mede afhankelijk van de aard en ernst (c.q. belangrijkheid) van het probleem.

Als voldoende belang bij het beklag ontbreekt – wat dus losstaat van de vraag of het feitelijk klopt wat de gedetineerde heeft gesteld – dan moet de gedetineerde niet-ontvankelijk in zijn beklag worden verklaard.

In de door klager gestelde omstandigheden, zou het handelen van het personeel waardoor BZT twee keer te laat is begonnen, geen structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur kunnen zijn. Daarom heeft klager onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beklag.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in beklag b. en beklag c.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag b. en beklag c. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in deze klachten.

 

Deze uitspraak is op 28 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. E. Dinjens en mr. S. Woudman-Bijl, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven