Nummer 24/38781/GA
Betreft [klager]
Datum 4 juni 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. het niet mogen voeren van een vertrouwelijk telefoongesprek met zijn raadsman (SC 2023/403);
b. de beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen (hierna: de directeur) van 6 december 2023 dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder b, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: b dwangbehandeling), ingaande op 6 december 2023 en eindigend op 20 december 2023 (SC 2023/407).
De beklagcommissie bij het PPC Scheveningen heeft op 4 januari 2024 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. M.A. Prins, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van het PPC Scheveningen in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft aanvullende vragen gesteld aan de directeur. De directeur heeft daar op 29 maart 2024 op gereageerd. De beroepscommissie heeft deze reactie toegestuurd aan klager en zijn raadsman om daarop binnen gegeven termijn schriftelijk te reageren. Klager en zijn raadsman hebben geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Beklag a.
Er was wel sprake van een noodzaak om ongestoord te bellen met zijn advocaat. De mogelijkheid tot hoger beroep diende te worden besproken. Dit moest bijtijds gebeuren, omdat er een strenge termijn van veertien dagen geldt. Er dient een afgewogen beslissing te worden gemaakt, waarbij moest worden nagedacht over appèlrisico. Daarvoor was meer dan één telefoongesprek nodig.
Klager heeft niet ongestoord over deze gevoelige informatie met zijn raadsman kunnen telefoneren. De medewerkers stonden dusdanig dicht op hem dat hij zich niet verstaanbaar kon maken jegens zijn raadsman, zonder dat de medewerkers konden meeluisteren. Een bezoek van de raadsman was niet mogelijk vanwege een volle agenda. Zeker niet nu er meerdere gesprekken plaats dienen te vinden. De directeur heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waarom niet op een andere wijze kon worden gerealiseerd dat klager, zonder omringd te zijn met medewerkers, had kunnen bellen met zijn raadsman.
Beklag b.
Klager verwijst naar het klaagschrift en voert aanvullend het volgende aan. Klager heeft de mededeling over de b-dwangbehandeling te laat uitgereikt gekregen. Klager was niet onwelwillend ten aanzien van het innemen van medicatie. Hij wilde evenwel een medicijn voorgeschreven krijgen waarmee hij reeds bekend was. Daaraan is geen gehoor gegeven.
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
De directeur verwijst naar het verweerschrift in beklag en de uitspraak van de beklagcommissie.
Op aanvullende vragen van de beroepscommissie reageert de directeur als volgt. De directeur verwijst naar een e-mail van 7 december 2023. De vooraankondiging is naar klagers raadsman en de commissie van toezicht (CvT) gestuurd. In de beslissing staat dat de directeur op 6 december 2023 ten behoeve van deze beslissing overleg heeft gehad en kennis heeft genomen van de verklaring van de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater. De directeur heeft dus overleg gehad zoals artikel 22a, eerste en tweede lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) voorschrijft.
3. De beoordeling
Beklag a.
Een gedetineerde wordt in staat gesteld met zijn advocaat telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de gelegenheid bestaat. Op deze gesprekken wordt geen ander toezicht uitgeoefend dan noodzakelijk is om de identiteit van de personen of instantie met wie de gedetineerde een telefoongesprek voert of wenst te voeren vast te stellen (artikel 39, vierde lid, van de Pbw).
Het is een advocaat toegestaan om vrijelijk contact te onderhouden met een gedetineerde in een afzonderingscel (artikel 21, vierde lid, van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen).
Klager verbleef op 7 december 2023 in een observatiecel. Hij heeft verzocht om met zijn advocaat te mogen bellen. Volgens de schriftelijke mededeling heeft klager expliciet gevraagd om privé te bellen. Dat is geweigerd. Klager mocht wel met zijn advocaat bellen, maar drie medewerkers hielden fysiek toezicht op hem. Klager heeft negen minuten met zijn raadsman gebeld. Volgens zijn raadsman konden zij klagers strafzaak niet bespreken, vanwege de aanwezigheid van medewerkers. Het wordt uit de stukken niet duidelijk op hoeveel afstand de medewerkers van klager vandaan stonden en of zij het telefoongesprek konden horen. De beroepscommissie acht het voldoende aannemelijk dat de medewerkers in ieder geval klager konden verstaan. De beroepscommissie overweegt dat er daarom geen sprake was van vertrouwelijk contact, in de zin van artikel 39, vierde lid, van de Pbw.
Het is bovendien voldoende aannemelijk geworden dat er wel sprake was van een noodzaak tot vertrouwelijk contact. Klagers raadsman stelt immers dat zij de strafzaak en de mogelijkheid tot hoger beroep wilden bespreken.
De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen gelegenheid zou zijn om klager vertrouwelijk te laten telefoneren (bijvoorbeeld in een spreekruimte). Volgens de directeur geldt er, vanwege de veiligheid, bij een gedetineerde in een observatiecel altijd een driemansbenadering als de gedetineerde uit de cel komt. Slechts deze – niet op klager toegespitste – motivering is onvoldoende om klagers verzoek om vertrouwelijk contact met zijn raadsman af te wijzen. Bij deze stand van zaken moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en beklag a. alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €12,50.
Beklag b.
Relevante wet- en regelgeving
Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder b, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden. Bij een b-dwangbehandeling moet het gaan om een situatie waarin sprake is van (dreiging van) een onmiddellijk of acuut gevaar binnen de inrichting.
Voordat de directeur beslist dat b-dwangbehandeling wordt toegepast, overlegt hij op grond van artikel 22a van de Pm met de arts die de b-dwangbehandeling noodzakelijk acht en met het hoofd van de afdeling waar de gedetineerde verblijft. Als de behandeling door een andere arts wordt verricht, overlegt de directeur ook met hem. Als het gevaar dat de gedetineerde veroorzaakt voortkomt uit de stoornis van zijn geestvermogens, dan overlegt de directeur ook met de psychiater die verantwoordelijk is voor de behandeling als de b-dwangbehandeling noodzakelijk wordt geacht ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van klager. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt in deze overleggen nagegaan of het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend.
De directeur dient een beslissing tot b-dwangbehandeling onverwijld schriftelijk mede te delen (artikel 58, eerste lid, in verbinding met artikel 57, eerste lid, onder g, van de Pbw).
Uiterlijk bij de aanvang van de b-dwangbehandeling dient melding te worden gedaan aan de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) en de CvT (artikel 22e, derde lid, van de Pm).
Vormverzuimen
Klager voert aan dat de mededeling van de b-dwangbehandeling te laat is uitgereikt. De beroepscommissie overweegt dat de beslissing inging op 6 december 2023 om 15:30 uur en de mededeling is uitgereikt op 7 december 2023 om 15:31 uur. Onverwijld betekent in beginsel binnen 24 uur, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden (RSJ 25 september 2013, 13/1715/GA). Van bijzondere omstandigheden die een overschrijding van de 24 uurs-termijn kunnen rechtvaardigen is niet gebleken. De beroepscommissie overweegt dat een overschrijding van één minuut nagenoeg nihil is. Dat maakt in dit geval niet dat de beslissing niet onverwijld is uitgereikt.
Klager voerde in beklag (herhaald in beroep) aan dat de directeur geen overleg heeft gehad met de arts. De beroepscommissie overweegt dat de directeur overleg heeft gehad met de behandelend psychiater. Uit de stukken volgt dat de psychiater tevens arts is (vergelijk RSJ 8 december 2022, 22/29842/GA). Daarmee is voldaan aan dit wettelijke vereiste.
Klager voerde in beklag (herhaald in beroep) aan dat de directeur geen overleg heeft gehad met het afdelingshoofd. In de beslissing staat: “Op 06/12/2023 heb ik ten behoeve van deze beslissing overleg gehad en kennisgenomen van de verklaring van de voor behandeling verantwoordelijke psychiater.” Volgens de directeur betekent dit dat hij overleg heeft gehad zoals artikel 22a, eerste en tweede lid, van de Pm dat voorschrijft, dus ook met het afdelingshoofd. De beroepscommissie acht het voldoende aannemelijk dat de directeur vooraf overleg heeft gehad met het afdelingshoofd.
Klager voerde in beklag (herhaald in beroep) aan dat bij aanvang van de b-dwangbehandeling geen melding is gedaan aan de Minister en de CvT, aangezien de behandeling aanving op 6 december 2023 en de schriftelijke mededeling van de beslissing pas is ondertekend en verstuurd op 7 december 2023. Uit de door de directeur overlegde e-mail volgt dat de beslissing op 7 december 2023 naar de CvT is gestuurd. Aangezien de b-dwangbehandeling op 6 december 2023 aanving, is geen melding gedaan aan de CvT uiterlijk bij aanvang van de b dwangbehandeling. Bovendien volgt uit de stukken en de reactie van de directeur niet dat uiterlijk bij aanvang van de b-dwangbehandeling melding is gedaan aan de Minister (vergelijk RSJ 5 december 2012, 12/2370/GA). Hiermee is niet voldaan aan dit wettelijke vereiste.
Vanwege het vormverzuim, zal beroepscommissie het beroep in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en beklag b. alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Ten aanzien van de inhoudelijke redenen om aan klager b-dwangbehandeling op te leggen, is de beroepscommissie namelijk van oordeel dat de overwegingen van de beklagcommissie in beroep in stand kunnen blijven.
Voor zover klager bezwaar heeft tegen het type medicatie dat hij krijgt, geldt dat dit geen onderdeel uitmaakt van de beslissing van de directeur en dat daartegen de medische klachtenprocedure openstaat.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde en verklaart de klachten alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €12,50.
Deze uitspraak is op 4 juni 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en drs. W.M. van der Vlist, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
secretaris voorzitter