Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/36562/GA, 15 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:15-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/36562/GA

               

Betreft [Klager]

Datum 15 mei 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van ade directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van negen dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege een positieve uitslag op THC bij een door de directeur aangevraagd bevestigingsonderzoek na een eerdere – negatieve – urinecontrole, ingaande op 9 juni 2023.

De beklagcommissie bij het JC Zaanstad heeft op 27 september 2023 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €90,- (ZS-ZO-2023-308 en ZS-ZO-2023-312). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het JC Zaanstad en mevrouw […], juridisch medewerker bij het JC Zaanstad gehoord op de digitale zitting van 25 januari 2024. Aan klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, is geen uitnodiging verstuurd om digitaal aan de zitting deel te kunnen nemen, nu geen woon- of verblijfsplaats van klager bekend is.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Op 30 mei 2023 is klager onderworpen aan een urinecontrole. Hieruit volgde dat klager geen goed geconcentreerde urine (tegen waterig aan <2,0 ug/l) heeft afgestaan nu de kreatininewaarde 3,4 ug/l was. Gelet op deze uitslag achtte de directeur het aannemelijk dat klager geprobeerd heeft de uitslag van zijn urinecontrole te beïnvloeden. Dit is dan ook de reden geweest dat de directeur - nadat hij klager in de gelegenheid heeft gesteld om zelf een vervolgverzoek (de beroepscommissie begrijpt: vervolgonderzoek) in te laten stellen - zelfstandig een bevestigingsonderzoek heeft aangevraagd. Dit bevestigingsonderzoek heeft de aanwezigheid van cannabinoïde (THC) bevestigd. Dit betekent dat klager softdrugs heeft gebruikt en de uitslag hiervan - kennelijk - heeft proberen te beïnvloeden.

Met het oog op het handhaven en het waarborgen van de orde, rust en veiligheid, kan het niet worden toegelaten dat gedetineerden - zo ook klager - die dermate goed zijn in het beïnvloeden van een uitslag op een urinecontrole, niet bestraft kunnen worden voor het frauderen.

Gedragsbeïnvloedende middelen en het gebruik daarvan is ten strengste verboden in een penitentiaire inrichting en het behoort dan ook tot de plicht van een directeur hier actief tegen op te treden. Dit actief optreden kan enkel en alleen tot uitvoering worden gebracht door bij een vermoeden van fraude na een afgenomen urinecontrole - zoals in klagers geval een kreatininewaarde van 3,4 ug/l - een bevestigingsonderzoek in te stellen. Het laten afnemen van een nieuwe urinecontrole leidt niet tot het beoogde resultaat. De vraag is dan immers of na verloop van dagen de gedragsbeïnvloedende middelen nog wel aangetoond kunnen worden. Daarnaast heeft de gedetineerde dan opnieuw de gelegenheid om zijn urine vooraf te manipuleren.

Daar komt in klagers geval bij dat er sprake lijkt te zijn van een patroon om te manipuleren. Zo heeft klager eerder een positief urinemonster afgegeven en heeft hij eerder twee urinemonsters afgestaan met een te lage kreatininewaarde. De enige keer dat klager een geconcentreerde urine heeft afgestaan, had hij een kreatininewaarde van 21,1 ug/l. Bovendien weet klager wat de gevolgen zijn van een te waterige kreatininewaarde aangezien hij in mei 2023 nog een disciplinaire straf hiervoor opgelegd heeft gekregen.

Wettelijk gezien is er geen sprake van enige belemmering. Er is geen wettelijke bepaling die zich ertegen verzet dat ook de directeur een vervolgonderzoek kan laten uitvoeren. Dit klemt temeer nu één van de uitgangspunten van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling) is: “de directeur dient effectief gebruik te kunnen maken van zijn bevoegdheid urine van gedetineerden te controleren op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen”.

 

Standpunt van klager

Klager heeft in beroep geen standpunt ingenomen.

 

3. De beoordeling

Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Regeling vindt, indien er vragen bestaan omtrent de uitslag van het onderzoek of de interpretatie daarvan, overleg plaats tussen het laboratorium en de inrichting over mogelijke factoren die de uitslag hebben kunnen beïnvloeden en de interpretatie van de uitslag.

In artikel 6, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat de gedetineerde het recht heeft op een herhalingsonderzoek. Het herhalingsonderzoek wordt verricht op een ander vergelijkbaar dan wel gelijkwaardig apparaat dan waarop de eerste controle heeft plaatsgevonden.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Regeling heeft de gedetineerde het recht een bevestigingsonderzoek te laten plaatsvinden. Het derde lid bepaalt dat de gedetineerde een verzoek om een bevestigingsonderzoek binnen vierentwintig uur na kennisneming van de uitslag van het herhalingsonderzoek schriftelijk dient in te dienen bij de directeur.

In artikel 8, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat indien gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen is vastgesteld, de gedetineerde aan de urinecontrole weigert mee te werken dan wel is gebleken dat de gedetineerde met het urinemonster heeft gefraudeerd, de gedetineerde een disciplinaire straf kan worden opgelegd.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat klager op 30 mei 2023 is onderworpen aan een urinecontrole. Hoewel de uitslag van deze urinecontrole negatief was (klager scoorde op alle gedragsbeïnvloedende middelen onder de afkapwaarde) vermoedde de directeur toch fraude aangezien klagers urine als enigszins waterig beschouwd kan worden, nu de kreatininewaarde 3,4 mmol/l was (hetgeen overigens nog steeds boven de fraudegrens van een te waterige urine van <2,0 mmol/l is). Vanwege dit vermoeden van fraude heeft de directeur (nadat hij klager in de gelegenheid heeft gesteld om een vervolgonderzoek in te stellen) zelfstandig een bevestigingsonderzoek laten uitvoeren. Bij een bevestigingsonderzoek wordt gebruik gemaakt van een andere, nauwkeurigere (en duurdere) onderzoeksmethode waarvoor een andere afkapwaarde geldt. Uit dit bevestigingsonderzoek volgde een positieve score op het gebruik van THC met een waarde van 34 ng/ml (nanogram per milliliter) bij een afkapwaarde van 15 ng/ml. Op basis van deze uitslag heeft de directeur klager disciplinair gestraft.

Bij twijfel over de uitslag of de interpretatie van de uitslag van het laboratorium dient, overeenkomstig artikel 5 van de Regeling, overleg plaats te vinden tussen het laboratorium en de inrichting omtrent mogelijke factoren die de uitslag hebben kunnen beïnvloeden en de interpretatie van de uitslag. Nu in onderhavig geval de directeur kennelijk twijfels had over de (interpretatie van de) uitslag van het laboratorium, had het op de weg van de directeur gelegen om deze twijfels aan de deskundigen van het laboratorium voor te leggen. De directeur had uit kunnen leggen dat en waarom hij fraude vermoedde en de deskundigen van het laboratorium hadden zich hierover uit kunnen laten en het vermoeden al dan niet kunnen bevestigen. Dit heeft de directeur niet gedaan.

Dat de directeur vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de orde, rust en veiligheid in de inrichting gedragsbeïnvloedende middelen en het gebruik daarvan in de inrichting actief tegen wil gaan, is voorstelbaar en mag ook van hem worden verwacht. Zoals de beroepscommissie in RSJ 21 september 2018, R-18 heeft overwogen, ligt het bij twijfel over de uitslag van een urineonderzoek voor de hand dat een nieuwe urinecontrole wordt afgenomen en niet dat de directeur op hetzelfde urinemonster een bevestigingsonderzoek laat doen.

Zoals de beroepscommissie in RSJ 16 april 2024, 23/35857/GA heeft overwogen is, in het kader van het waarborgen van rechten, het de gedetineerde aan wie in de Regeling het recht op (een herhalings- en) een bevestigingsonderzoek is toegekend, niet de directeur. Hoewel geen wettelijke bepaling zich er expliciet tegen verzet dat ook de directeur vervolgonderzoek laat uitvoeren, strookt het zelfstandig, zonder voorafgaand overleg met het laboratorium over de uitslag van het eerste onderzoek of de interpretatie daarvan en tegen de wil van de gedetineerde laten uitvoeren van een bevestigingsonderzoek naar het oordeel van de beroepscommissie in de regel niet met de strekking van de waarborgen voor de gedetineerde in deze Regeling. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat de directeur in dit geval niet zelfstandig een bevestigingsonderzoek heeft kunnen gelasten en klager op basis van de uitkomst van dit onderzoek dan ook niet heeft mogen bestraffen.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen, met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 15 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. dr. R.S.T. Gaarthuis en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven