Nummer 23/32028/GA
Betreft [klager]
Datum 31 mei 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameratoezicht, voor de duur van zeven dagen, vanwege verstoring van de orde, rust en veiligheid en het uitschelden van het personeel, ingaande op 3 januari 2023 (SC 2023/004);
b. de plaatsing in een individueel programma op 5 januari 2023 (SC 2023/005);
c. het niet verstrekken van water, voeding en een bestellijst op 3 en 4 januari 2023 gedurende zijn verblijf in een afzonderingscel (SC 2023/006, 007 en 009);
d. het niet in de gelegenheid stellen met zijn advocaat te bellen op 3, 4 en 5 januari 2023 (SC 2023/008);
e. het op de celdeur kloppen en verbaal bedreigen van klager door het personeel in de nacht van 8 op 9 januari 2023 (SC 2023/010).
De beklagcommissie bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen heeft op 2 februari 2023 de klachten wat betreft beklag a, b en c ongegrond verklaard, klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag e en beklag d gegrond verklaard, maar daarbij aan klager geen tegemoetkoming toegekend. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. I.A.C. van Melkrecht, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van het PPC Scheveningen (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Beklag a.
Klager heeft de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel niet tijdig ontvangen, de maatregel die hij ontving was bovendien niet ondertekend. Inhoudelijk meent klager dat de ordemaatregel met cameratoezicht niet proportioneel was. Het klopt dat klager een personeelslid éénmaal heeft uitgescholden. Klager voelde zich op dat moment fysiek niet goed en had veel last van buikpijn, omdat hij niet het juiste brood ontving. Klager voelde zich gefrustreerd omdat hij zich niet gehoord voelde. De situatie was echter niet zodanig ernstig dat het noodzakelijk was hem af te zonderen. Klager betwist dat hij meerdere personen zou hebben uitgescholden.
De ordemaatregel is verstrekkend en onevenredig lang. Er is niet eerst gekeken of klager vrijwillig wilde meewerken en het gesprek met het personeel wilde aangaan. Indien werd gemeend dat die noodzaak voor afzondering er wel was, had kunnen worden volstaan met een korte afzondering zonder cameratoezicht. Uit de beslissing wordt immers niet duidelijk waarom de lichamelijke en geestelijke toestand van klager een plaatsing onder cameratoezicht noodzakelijk maakte. Gelet op de grote inbreuk op klager privacy had verwacht mogen worden dat de directeur het cameratoezicht uitgebreid had gemotiveerd. Echter iedere motivering is achterwege gebleven.
Beklag b.
Klager meent dat er geen gronden zijn geweest hem in een individueel programma te plaatsen (IB-plaatsing). De plaatsing is niet proportioneel. Klager persisteert verder bij wat hij over deze klacht voor de beklagcommissie heeft aangevoerd.
Beklag c.
Klager persisteert bij wat hij over deze klacht voor de beklagcommissie heeft aangevoerd. Klager merkt nog op dat het voor hem onmogelijk is het door hem gestelde meer aannemelijk te maken dan hij al heeft gedaan.
Beklag d.
Klager is het er niet mee eens dat hem geen tegemoetkoming is toegekend. Klager heeft meerdere keren geen gelegenheid gehad zijn advocaat te bellen. Bij een ordemaatregel is het van groot belang snel en tijdig contact op te nemen met een advocaat zodat er spoedig beklag kan worden ingesteld en een schorsingsverzoek kan worden ingediend.
Beklag e.
Klager meent dat het kloppen op klagers celdeur en het bedreigen van klager door personeelsleden onder de verantwoordelijkheid van de directeur valt. Deze gedragingen dienen daarom gelijk te worden gesteld met een beslissing van de directeur. Voor de gronden van deze klacht verwijst klager naar zijn klaagschrift voor de beklagcommissie.
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
De directeur verwijst naar zijn voor de beklagcommissie gevoerde verweer.
3. De beoordeling
Beklag a, b. en e
De beroepscommissie heeft het beroepschrift en de overige stukken in het dossier bestudeerd. Op basis van deze stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie beklag a en b terecht ongegrond heeft verklaard en klager terecht niet-ontvankelijk in beklag e heeft verklaard. Het beroep zal daarom ten aanzien van die onderdelen ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om de overwegingen van de beklagcommissie op deze onderdelen aan te vullen of te wijzigen.
Beklag c.
Het gedurende meerdere dagen (meermaals) niet verkrijgen van water en voeding kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76). Als voldoende belang bij het beklag ontbreekt – wat dus los staat van de vraag of het feitelijk klopt wat de gedetineerde heeft gesteld – dan moet de gedetineerde niet-ontvankelijk in zijn beklag worden verklaard.
In de door klager gestelde omstandigheden, zou het gedurende meerdere dagen (meermaals) niet verkrijgen van water en voeding een structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur kunnen zijn. Daarom heeft klager voldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beklag. Klager is dus terecht ontvangen in zijn beklag.
Voor de beoordeling van de klacht zal de beroepscommissie moeten uitgaan van de stellingen van partijen en - vooral als de lezingen van partijen uiteenlopen - wat uit de stukken naar voren komt. In dit geval is op basis van hiervan niet aannemelijk geworden dat klager – zoals hij stelt – geen water, voeding en een bestellijst voor het bestellen van eten is verstrekt. Gelet hierop is het onvoldoende aannemelijk geworden dat de directeur structureel en in belangrijke mate is tekortgeschoten in zijn verzorgende taken. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
Beklag d.
De beroepscommissie stelt voorop dat een tegemoetkoming is bedoeld voor het door klager ondervonden ongemak. De beroepscommissie kan zich niet verenigen met het oordeel van de beklagcommissie om geen tegemoetkoming toe te kennen. Doordat klager gedurende de tenuitvoerlegging van de ordemaatregel niet in de gelegenheid is gesteld contact te leggen met zijn advocaat, is klager beperkt in de mogelijkheid om de ordemaatregel (inhoudelijk) door de schorsingsvoorzitter te laten toetsen. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en aan klager een tegemoetkoming toekennen van €12,50.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a, b, c en e ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, inzake beklag c met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag d gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover in beroep aan de orde. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €12,50.
Deze uitspraak is op 31 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. E. Dinjens, leden en mr. S. Woudman-Bijl, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.
secretaris voorzitter