Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31485/GA, 29 april 2024, beroep
Uitspraakdatum:29-04-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/31485/GA

Betreft [klager]

Datum 29 april 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de beschikbaarheid van de inrichtingsarts.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Grave heeft op 30 december 2022 het beklag ongegrond verklaard (GO 2022/293). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Grave (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De beoordeling

De beschikbaarheid van de inrichtingsarts – in algemene zin – is een algemene regel of situatie. Daartegen kan alleen worden geklaagd als sprake is van strijd met (hogere) wet- of regelgeving. De beroepscommissie begrijpt echter dat het beklag er meer specifiek tegen is gericht dat klager de inrichtingsarts niet te spreken kreeg, op het moment dat dit volgens hem wel nodig was en hij dit ook kenbaar had gemaakt. Hij wijt dat aan de directeur.

Het niet kunnen spreken van de inrichtingsarts kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde (vergelijk RSJ 15 november 2023, 22/26461/GA). Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem ‘structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken’ (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).

Klager heeft in de periode waar zijn beklag op ziet – naast een medische intake op 31 maart 2022 en een consult met de inrichtingsarts op 1 april 2022 – meermalen met een verpleegkundige gesproken. Als er aanleiding bestond voor een spoedig(er) of frequenter bezoek aan de inrichtingsarts, dan had de verpleegkundige hiervoor zorg moeten dragen. Dat is de gebruikelijke gang van zaken in een justitiële inrichting (vergelijk RSJ 24 juli 2020, R 19/5523/GM). Als klager meent dat de verpleegkundige niet zorgvuldig heeft gehandeld, had hij een medisch beklag kunnen instellen op grond artikel 71b, tweede volzin en verder van de Pbw (zoals de beklagrechter ook heeft overwogen).

Klager heeft niet gesteld dat de directeur, ondanks een verwijzing van de verpleegkundige, hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om de inrichtingsarts te spreken. Onder deze omstandigheden kan geen sprake zijn van een structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur. Daarom heeft klager onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beklag. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter daarom vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Deze uitspraak is op 29 april 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. R. Raat en mr. J.T.W. van Ravenstein, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven