Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/38276/GB, 1 mei 2024, beroep
Uitspraakdatum:01-05-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/38276/GB

             

Betreft  [klager]

Datum  1 mei 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 3 januari 2024 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is 100% van zijn detentie gepromoveerd geweest en heeft al geruime tijd een vertrouwensbaan. Hij heeft cursussen gevolgd om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Hij heeft verlof gehad en er is sprake geweest van een langdurige schorsing van de voorlopige hechtenis. Slachtofferbelangen belemmeren de deelname aan het PP niet. Er is evenmin sprake van relevante risico’s, gelet op het reclasseringsadvies. Het verlofadres is akkoord bevonden.

De invulling van het PP zou volgens verweerder echter niet stroken met klagers motivatiebrief. Hierin wordt het zelfstandig kunnen verdienen van een eigen inkomen benoemd. De dagbesteding ten behoeve van het PP is echter onbetaald. Niet valt in te zien hoe dit kan leiden tot afwijzing van het verzoek, met name niet nu uit het selectieadvies volgt dat in samenwerking met de senior casemanager een zinvolle dagbesteding is gevonden en klager door de senior casemanager en de reclassering zal worden toegeleid naar betaalde arbeid tijdens het PP. Overigens is geen koppeling nodig met een specifiek re-integratiedoel. Ten aanzien van deelname aan het PP geldt dat dit een bijdrage dient te leveren aan de terugkeer in de maatschappij op één van de in artikel 5 van de Penitentiaire maatregel (Pm) omschreven wijzen. Daarvan is sprake. De kans op arbeid na invrijheidstelling wordt namelijk vergroot, ook als wordt aangevangen met onbetaalde arbeid.

Voor de vrijhedencommissie is kennelijk onduidelijk waaruit de begeleiding van de reclassering bestaat, terwijl er een reclasseringsadvies is waarin voorwaarden worden genoemd. Verder blijft onduidelijk waarom een tussenstap gemaakt moet worden in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA). Een dergelijke tussenstap lijkt met name gelet op de zonder problemen verlopen schorsing van de voorlopige hechtenis niet passend.

Klager is inmiddels in een BBA geplaatst. De feitelijke invulling qua werkzaamheden is gelijk aan de invulling die het PP zou krijgen. Het valt dan ook niet in te zien waarom eerder een verzoek tot deelname aan een PP is afgewezen.

Standpunt van verweerder

Het is geen vereiste dat deelname aan een PP bepaalde re-integratiedoelen dient. Uit artikel 5, eerste en tweede lid, van de Pm volgt wel dat arbeid één van de mogelijkheden is om invulling te geven aan een PP. In het Beleidskader Penitentiair Programma – Overgangsrecht van het Gevangeniswezen (Stcrt. 2022, 17812) is opgenomen dat de voorkeur uitgaat naar betaalde arbeid. De deelnemer aan het PP dient binnen afzienbare tijd te beschikken over inkomen door arbeid en/of een uitkeringsinstantie, eigen vermogen of in levensonderhoud te worden voorzien door familie. Klager zal onbetaalde arbeid gaan verrichten en hij zal financieel worden onderhouden door zijn vader. In zoverre – ook gelet op zijn gedrag gedurende de gehele detentie en gemotiveerde inzet voor zijn re-integratie – voldoet klager aan de vereisten voor deelname aan een PP.

Daartegenover staat echter dat uit het reclasseringsadvies volgt dat klager geregistreerd heeft gestaan als zeer actieve veelpleger en hij nooit (legaal) werk heeft verricht. De reclassering acht klagers financiën een risicofactor voor recidive. Ten aanzien van de relatie met klagers (adoptie)ouders blijkt dat deze relatie in het verleden problematisch is geweest. Op dit moment is sprake van een verbeterde relatie en is er contact. Tot slot is van belang dat de reclassering de risico’s heeft ingeschat als gemiddeld en dat de risicoscreener geweld uitwijst dat er matige zorgen zijn in geval van vrijheden buiten detentie.

Verweerder ziet meer in een geleidelijke fasering door middel van plaatsing in een BBA, zodat klager meer gecontroleerd kan terugkeren in de maatschappij. Het dient te worden voorkomen dat hij zonder legaal inkomen weer in de criminaliteit zal belanden en hij dient – ook gelet op de relatie met zijn (adoptie)ouders – te kunnen voorzien in zijn eigen inkomen. Dat de voorlopige hechtenis van klager langdurig geschorst is geweest en hij vrijheden heeft genoten, doet hieraan niet af.

Op 23 januari 2024 is het verzoek tot plaatsing op een BBA toegewezen. Op 8 maart 2024 heeft hij een sollicitatiegesprek gehad voor een betaalde baan en hij is aangenomen. Er zal worden gemonitord of klager in aanmerking komt voor deelname aan het PP.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 25 november 2021 gedetineerd. Hij is voorlopig gehecht vanwege een niet-onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens diefstal met geweld. Op basis van de niet-onherroepelijke veroordeling zou klager op 7 november 2024 (voorwaardelijk) in vrijheid worden gesteld. Op dit moment verblijft hij in een BBA.

Hoewel artikel 6, aanhef en onder d, van de Pm en artikel 20ab, derde lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting de combinatie van plaatsing in een BBA en deelname aan een PP uitsluiten, is er sprake van overgangsrecht, waardoor klager vanwege zijn voor 1 december 2021 aangevangen voorlopige hechtenis nog steeds in aanmerking kan komen voor deelname aan een PP (vergelijk RSJ 14 maart 2023, 22/29210/GB).

De wet- en regelgeving

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Pm komt een gedetineerde in aanmerking voor deelname aan een PP, indien:

-   aan hem een (combinatie van) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf(fen) van (in totaal) minstens zes maanden en hoogstens een jaar is opgelegd;

-   hij nog hoogstens een zesde deel van zijn vrijheidsstraf(fen) moet ondergaan;

-   hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken;

-   hij een aanvaardbaar verblijfadres heeft;

-   hij zich bereid heeft verklaard om zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-   de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;

-   de mate waarin en de manier waarop de gedetineerde goed gedrag heeft laten zien;

-   de mogelijkheid om eventuele risico’s die aan de vrijheden zijn verbonden te beperken en te beheersen;

-   de belangen van slachtoffers, nabestaanden en andere relevante personen;

-   de inspanningen die de gedetineerde heeft geleverd om de schade te vergoeden die het strafbare feit heeft veroorzaakt;

-   de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling;

-   eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Gelet op het overgangsrecht gelden andere termijnen voor een gedetineerde:

-   die vóór 1 december 2021 onherroepelijk is veroordeeld en waarbij de detentie ook voor die datum is aangevangen, of

-   van wie de voorlopige hechtenis vóór 1 december 2021 is aangevangen,

als de einddatum van zijn detentie vóór 1 december 2024 valt. In dat geval geldt op grond van artikel 4 (oud) van de Pbw dat de gedetineerde in aanmerking komt voor deelname aan een PP, indien:

-   aan hem een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-   hij vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf heeft ondergaan;

-   hij een strafrestant heeft van minimaal vier weken en maximaal een jaar.

De bestreden beslissing

Verweerder heeft klagers verzoek tot deelname aan een PP afgewezen, omdat dit niet zou overeenkomen met de gestelde doelen. Een geleidelijk proces naar arbeidstoeleiding zou, aldus verweerder, moeten starten in een BBA.

De overwegingen van de beroepscommissie

De beroepscommissie heeft in RSJ 30 mei 2022, 22/25305/GB, overwogen dat uit de Pbw en de Pm niet volgt dat het vereist is dat een PP bepaalde re-integratiedoelen dient. Uit artikel 5, derde lid, van de Pm volgt wel dat bij deelname aan een PP wordt beschreven hoe de deelname zich verhoudt tot de re-integratiedoelen die in het detentie- & re-integratieplan zijn omschreven. Het is dan ook de vraag of de beoogde invulling van klagers PP – mede in het licht hiervan – voldoet aan de opsomming van waar de activiteiten in een PP op gericht kunnen zijn (op grond van artikel 5, tweede lid, van de Pm).

Klager heeft als re-integratiedoel het opdoen van werkervaring en kennis door deelname aan arbeid. In zijn motivatiebrief heeft hij beschreven dat hij zijn schulden sneller kan aflossen als hij werkt en een financiële bijdrage kan leveren aan het gezin.

De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd. Klager zou willen deelnemen aan een PP om aan het werk te gaan en schulden af te lossen, maar daarvan is geen sprake. Hij zou immers onbetaalde dagbesteding verrichten. Arbeidstoeleiding wordt, gelet op klagers delictgeschiedenis en het gegeven dat hij nog nooit een reguliere baan heeft gehad, van belang geacht, maar dat doel zou niet worden behaald. Het is daarnaast onduidelijk waaruit de begeleiding van de reclassering zou bestaan. Verweerder heeft zich hierbij aangesloten en daarbij nog gewezen op enkele risicofactoren bij klagers deelname aan een PP.

Uit het selectieadvies maakt de beroepscommissie op dat klager, in samenwerking met de senior casemanager, zinvolle dagbesteding heeft gevonden. Tijdens deelname aan het PP kan klager uitvoering geven aan de re-integratiedoelen waarvoor hij zich in detentie heeft ingezet. Dit vindt plaats binnen een strikt kader en toezicht van de reclassering. Tijdens het PP zal klager door de senior casemanager en de reclassering begeleid worden naar betaalde arbeid. Ook de reclassering heeft positief geadviseerd over klagers deelname aan een PP. De reclassering meent dat het strikte kader van het PP een goed kader is om klager buiten detentie in het arbeidsritme te krijgen. Daarbij kan hij de kennis die hij heeft opgedaan binnen detentie in de praktijk leren toepassen. Dat geen sprake zou zijn van arbeidstoeleiding ten tijde van klagers deelname aan het PP, kan de beroepscommissie gelet op het voorgaande dan ook niet volgen. Ook kan op basis hiervan niet worden geconcludeerd dat deelname aan het PP geen bijdrage kan leveren aan de door klager opgestelde re-integratiedoelen, nu hij de benodigde werkervaring en kennis kan opdoen.

De senior casemanager heeft kennelijk, na overleg met verweerder, aangegeven dat plaatsing in een BBA de voorkeur geniet boven deelname aan een PP, zodat klager zich vooral kan richten op zijn werk, zonder druk van het gezin. Klager heeft in het verleden immers geen officiële werkervaring opgedaan. De beroepscommissie kan dit standpunt, gelet op het voorgaande en zonder nadere motivering, echter niet volgen.

De beroepscommissie begrijpt dat het in klagers situatie van belang is dat sprake is van arbeidstoeleiding, zodat hij zelfstandig een legaal inkomen verkrijgt. Verweerder heeft naar het oordeel van de beroepscommissie echter onvoldoende toegelicht dat dit niet al binnen het kader van het PP kan plaatsvinden. Dit geldt temeer nu uit het selectie- én reclasseringsadvies naar voren komt dat dit wel tot de mogelijkheden behoort. Daarbij komt dat klager voldoet aan alle voorwaarden voor deelname aan een PP, hij zich goed gedraagt in de inrichting en zich gemotiveerd inzet voor zijn re-integratiedoelen. Aan het PP kunnen, zoals ook volgt uit het reclasseringsadvies, verschillende voorwaarden worden verbonden om eventuele risico’s in te perken.

Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt verweerder op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

Deze uitspraak is op 1 mei 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. Jongsma, voorzitter, F. van Dekken en mr. M.F.A. van Pelt, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven