Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/37725/JA, 8 april 2024, beroep
Uitspraakdatum:08-04-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/37725/JA

Betreft [klager]

Datum 8 april 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  de discriminerende handelwijze van zijn behandelcoördinator bij de aanvraag van meerdaags onbegeleid verlof (RE2023/46);

b.  het niet objectief zijn van zijn behandelcoördinator omdat zij daarvoor al geruime tijd klagers therapeut is geweest (RE2023/47);

c.  het niet, althans te laat, doorgeven van terugbelverzoeken van zijn advocaat (RE2023/171);

d.  de schending van klagers recht op privacy, omdat zijn behandelcoördinator zonder hoor- en wederhoor de reclasseringsmedewerker heeft benaderd met valse aantijgingen (RE2023/180).

De beklagrechter bij de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) Lelystad heeft op 16 oktober 2023 beklag a. en beklag c. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag b. en beklag d. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers voormalige raadsvrouw, mr. C. Stroobach, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klagers (huidige) raadsvrouw mr. S. Drent, en […], directeur zorg en behandeling van de JJI Lelystad, gehoord op de zitting van 19 maart 2024 in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht.

Klagers raadsvrouw heeft aangegeven dat klager niet in de gelegenheid is om de zitting bij te wonen.

De beroepscommissie heeft op verzoek bijzondere toegang verleend aan […], student-stagiair bij het advocatenkantoor van klagers raadsvrouw.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager meent dat onvoldoende is gekeken naar hoe het meerdaags onbegeleid verlof in zijn geval wél had kunnen worden ingevuld, zoals een ander verblijfadres. Het oefenen met verlof is van belang voor zijn vervolgperspectief. De inrichting is hier nalatig geweest.

Het beklag ziet niet enkel op feitelijk handelen van de behandelcoördinator, maar op het handelen door of namens de directeur. Hoewel therapeuten ook als behandelcoördinatoren functioneren, dient dit dusdanig te worden ingericht dat jeugdigen daarvan geen nadeel ondervinden. Als een therapeut langdurig vertrouwelijke gesprekken heeft gevoerd met een jeugdige, dan dient deze niet later beslissingen te nemen over het traject. Dit is in klagers geval echter wel gebeurd. Hij had daarom een andere behandelcoördinator moeten krijgen.

Klager betwist dat de inrichting de groepsleiding heeft geïnformeerd dat klagers advocaat hem wilde spreken en klager betwist ook dat hij telefonisch contact mocht opnemen met zijn advocaat. De leefgroep is telkens onvoldoende bereikbaar geweest, waardoor geen contact kon worden gelegd tussen klager en zijn advocaat. Klager heeft recht op vrije communicatie met zijn advocaat en in het onderhavige geval was dit ook noodzakelijk wegens lopende procedures.

Het inlichten van de reclassering kan niet worden gekwalificeerd als feitelijk handelen. Het handelen van de behandelcoördinator strekt dusdanig ver en kan dusdanige verstrekkende gevolgen hebben, dat dit als handelen door of namens de directeur dient te worden aangemerkt. Op inrichtingsniveau dienen er afspraken te zijn over welke informatie gedeeld wordt met de reclassering en met andere ketenpartners. Klager dient daarom alsnog ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag. De (voor klager nadelige) informatie is met de reclassering gedeeld zonder dat klager hierin is gekend. Pas nadat de reclassering op de hoogte was gesteld, is er met klager gesproken. Uit de beschikbare informatie valt niet af te leiden dat de aantijgingen aan het adres van klager wél waar zijn. Zo heeft klager na het met hem gevoerde gesprek niets meer vernomen en is hij nooit gesanctioneerd. Als klager eerst was gehoord, dan had de reclassering niet geïnformeerd hoeven te worden.

Klager verzoekt om een tegemoetkoming.

 

Standpunt van de directeur

De behandelcoördinator is eerder gedurende vijf maanden klagers therapeut geweest. Klager heeft zich hierover niet direct na zijn overplaatsing naar de reguliere behandelgroep beklaagd, maar pas later via zijn klaagschrift. Er waren destijds geen aanwijzingen om klager een andere behandelcoördinator toe te wijzen. De betreffende behandelcoördinator heeft het traject met klager ook goed afgesloten. Het door klager ervaren gevoel van vertrouwelijkheid is misschien onderschat, maar er is bij de behandeling niet daadwerkelijk sprake van vertrouwelijkheid. Relevante informatie over klager wordt namelijk met het behandelteam gedeeld. Klager heeft in april 2023 een nieuwe behandelcoördinator gekregen. Zij is nog steeds bij hem betrokken.

Het door de raadsvrouw aan de inrichting toegestuurde terugbelverzoek is toegezonden aan klagers afdeling. De groepsleiders hebben het terugbelverzoek vervolgens aan klager doorgegeven. Dat klager pas 48 uur later zijn advocaat heeft gesproken, kan de inrichting niet worden verweten. Klager bracht veel tijd door buiten de inrichting (school en dagbesteding). Gezien deze context is het begrijpelijk dat klager niet heeft teruggebeld, omdat hij op een laat tijdstip weer naar de inrichting terugkeerde. Jongeren worden niet belemmerd in het contact met hun advocaat.

De behandelcoördinator heeft met de reclassering contact gehad in het kader van de voorbereiding op klagers deelname aan een STP en het plan dat voor lag. Het is op zo’n moment gebruikelijk om signalen en bijvoorbeeld dagrapportages te delen. Ook wordt informatie gedeeld over onder meer het proces-verbaal, het delict en het goede en minder goede gedrag van de jeugdige. De reclassering wil dit ook graag. Zij hebben minimaal een half jaar nodig om goed mee te denken en te beslissen in het kader van de (aanstaande) deelname aan een STP. De behandelcoördinator heeft haar zorgen over klager met de reclassering gedeeld. Met het oog op klagers deelname aan een STP is geen incidentenrapportage opgemaakt en is hij niet disciplinair bestraft. Dat betekent niet dat de zorgen helemaal verdwenen waren. De behandelcoördinator heeft later wel met klager gesproken en daarbij gezegd dat ze – achteraf bezien – klager liever eerst had willen spreken en daarbij had willen aangeven dát ze informatie met de reclassering zou delen.

 

3. De beoordeling

Beklag a.

Het beklag gaat over de discriminerende handelwijze van klagers behandelcoördinator bij de aanvraag van meerdaags onbegeleid verlof. Dit is echter geen beslissing zoals bedoeld in artikel 65 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichting (Bjj). Het beklag gaat hier niet over een (mogelijke) schending van een recht. Er staat daarom geen beklag open.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagrechter vernietigen ten aanzien van beklag a. en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit beklag.

 

Beklag b.

Op basis van de stukken en van wat ter zitting is besproken, is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter klager terecht niet-ontvankelijk in zijn beklag heeft verklaard. Het feit dat de behandelcoördinator eerder klagers therapeut is geweest, kan namelijk als zodanig niet worden gezien als een beslissing zoals bedoeld in artikel 65 van de Bjj. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

Beklag c.

Op basis van de stukken en van wat ter zitting is besproken, is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter het beklag terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om de overwegingen van de beklagrechter aan te vullen of te wijzigen.

 

Beklag d.

Op grond van artikel 65, eerste lid en onder n, van de Bjj kan een jeugdige beklag doen over een beperking van een recht dat hem bij of krachtens de Bjj toekomt. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan klager onder deze noemer alsnog worden ontvangen in beklag d, omdat hij zich beklaagt over de (mogelijke) schending van zijn recht op privacy. Het beklag gaat over het feit dat de behandelcoördinator mondeling informatie heeft gedeeld over klager met de reclassering. De behandelcoördinator heeft met de reclassering telefonisch gesproken over mogelijke afpersing door klager van andere jeugdigen. Klagers bankrekeningnummer is bij een spitactie op de groep aangetroffen en hij zou, mogelijk met bijbedoelingen, een traingingspak hebben weggegeven. De beroepscommissie zal de door klager gestelde schending van zijn recht op privacy beoordelen aan de hand van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

In artikel 8 van het EVRM staat dat een ieder recht op respect heeft voor zijn privéleven. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

De informatie die de behandelcoördinator (op of omstreeks 1 augustus 2023) telefonisch met de reclassering heeft gedeeld vond plaats in het kader van de voorbereiding op klagers deelname aan een STP. Voor het delen van dergelijke informatie beschouwt de beroepscommissie artikel 8, tweede lid, van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen (Rjj) als wettelijke grondslag. In deze bepaling staat dat de aanvraag tot deelname aan een STP wordt opgesteld in samenwerking met de (jeugd)reclassering. Dit hangt samen met het feit dat de (jeugd)reclassering verantwoordelijk is voor de feitelijke uitvoering van het STP (artikel 10, tweede lid, van het Rjj). Overigens geldt dat de (jeugd)reclassering recht heeft op inzage in het dossier van de jeugdige voor zover redelijkerwijs nodig is voor de uitoefening van hun taak (artikel 69, tweede lid, van de Rjj).

Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende aannemelijk geworden dat het delen van de betreffende informatie – op de manier zoals dat hier is gebeurd – noodzakelijk was. In dit geval is met name relevant dat niet met klager is gesproken voordat de informatie met de reclassering werd gedeeld. Klagers toestemming voor het (telefonisch) delen van de informatie is niet vereist, maar het is wel van belang dat de juistheid van de verkregen informatie zoveel als mogelijk wordt geverifieerd. Dit is in klagers geval niet gebeurd. Het had hier op de weg van de behandelcoördinator gelegen om klager de gelegenheid te bieden om te reageren op de bestaande zorgen over hem. Mede aan de hand van de visie van klager had de behandelcoördinator kunnen bepalen óf het noodzakelijk en relevant was om de informatie met de reclassering te delen, en zo ja, dan had zij klager kunnen meedelen dát zij dit zou gaan doen.

Het voorgaande heeft als doel dat alleen de informatie wordt gedeeld die de reclassering (daadwerkelijk) nodig heeft in het kader van de uitoefening van hun taak. In klagers geval is onvoldoende duidelijk geworden waarom de betreffende informatie op dat moment met de reclassering moest worden gedeeld. Van een incident of een andersoortige spoedsituatie was geen sprake. De bij de behandelcoördinator bestaande zorgen over klager zijn kennelijk niet of onvoldoende relevant bevonden in het kader van (de voorbereiding op) klagers deelname aan een STP. Het heeft namelijk voor klager geen (kenbare) gevolgen gehad. Het is ook niet bekend of de zorgen over klager zijn opgetekend in een dagrapportage of anderszins onderdeel zijn geworden van zijn dossier (zie artikel 63, eerste lid, van de Bjj en artikel 67 van de Rjj), in welk verband de reclassering (alleen) via haar inzagerecht op de hoogte had kunnen worden gebracht.

De beroepscommissie komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat klagers recht op privacy, zoals neergelegd in artikel 8 van het EVRM, is geschonden. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen ten aanzien van beklag d., klager alsnog ontvankelijk verklaren in dit beklag en dit beklag gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €7,50.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag a., en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. en beklag c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag d. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €7,50.

 

Deze uitspraak is op 8 april 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, dr. T. Jambroes en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven